In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 februari 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het zich ophouden op de Kalverstraat in Amsterdam met de intentie om (nep)drugs aan te bieden, in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 5 augustus 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 6 december 2015 op de weg heeft opgehouden met de bedoeling om middelen als bedoeld in de Opiumwet aan te bieden. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd, omdat dit slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van een vonnis. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof heeft geoordeeld dat de verdachte een geldboete van € 250,- moest betalen, subsidiair 5 dagen hechtenis. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de overlast die de verdachte heeft veroorzaakt en zijn eerdere veroordelingen. De op te leggen straf is gebaseerd op de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam en het Wetboek van Strafrecht. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.