ECLI:NL:GHAMS:2016:3484

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
23-000730-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake APV-overtreding met betrekking tot (nep)drugs op het Leidseplein te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 december 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van het aanbieden van (nep)drugs op het Leidseplein in Amsterdam op 21 mei 2015. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 augustus 2016 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman. De tenlastelegging omvatte het zich ophouden op de weg met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet aan te bieden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op het Leidseplein een toerist aansprak en dat er bij de verdachte twee wikkels met wit poeder zijn aangetroffen. De verdediging betoogde dat het feit niet bewezen kon worden, omdat alleen een toerist had verklaard dat de verdachte het woord 'cocaïne' had genoemd. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren.

Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en verklaarde het bewezen dat de verdachte zich op de weg heeft opgehouden met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet aan te bieden. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 250,- en 5 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit was begaan. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, maar niet voor vergelijkbare overtredingen. Het hof legde de straf op basis van de artikelen van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-000730-16
datum uitspraak: 19 augustus 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 1 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-107389-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 5 augustus 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 mei 2015 te Amsterdam zich op en/of aan de weg, te weten het Leidseplein, heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is, dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet althans daarop gelijkende waar, en/of slaapmiddelen en/of kalmeringsmiddelen en/of stimulerende middelen of daarop gelijkende waar te kopen en/of te koop aan te bieden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsmiddelen

1. Een proces-verbaal met nummer 2015115779-1 van 21 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van de verbalisanten:
Op 21 mei 2015 zag ik, [verbalisant 1], een man die later bleek te zijn genaamd [verdachte], geboren op [geboortedag]1989 te Amsterdam. Ik zag op het Leidseplein te Amsterdam dat er vier toeristen stonden. Ik zag dat [verdachte] een toerist aansprak. Ik zag dat de toerist “nee” knikte met zijn hoofd. Ik ben na het gesprek naar de toeristen gelopen, heb mij als politie gelegitimeerd en heb gevraagd wat [verdachte] vroeg. Ik hoorde de toerist zeggen dat [verdachte] “Cocaine, cocaine” had gezegd.
Bij de insluitingsfouillering zijn door collega [verbalisant 3] twee wikkels met wit poeder in de ruimte aangetroffen. De ruimte was voordat [verdachte] plaatsnam leeg en schoon.
2. Een proces-verbaal met nummer 2015115779 van 21 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van de verdachte:
Ik doe bij deze afstand van de bij mij aangetroffen goederen, welke hieronder worden genoemd. Ik oefen hier niet langer rechten op uit en geef toestemming om de goederen te vernietigen.
Omschrijving goederen: 2x wikkel met wit poeder

Bespreking verweer

De raadsman heeft betoogd dat het feit niet kan worden bewezen omdat alleen een toerist waarvan de personalia niet zijn opgenomen, heeft verklaard dat door de verdachte het woord “cocaïne” is genoemd.
Het hof verwerpt dit verweer onder verwijzing naar de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat -naast de verklaring van de toerist- door een verbalisant is gezien dat de verdachte de toerist aansprak, dat de toerist “nee” ‘knikte’ en dat bij de verdachte twee wikkels met wit poeder zijn aangetroffen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 mei 2015 te Amsterdam zich op de weg, te weten het Leidseplein, heeft opgehouden, terwijl aannemelijk is dat zulks gebeurde om middelen als bedoeld in art. 2 of 3 van de Opiumwet, althans daarop gelijkende waar te koop aan te bieden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van Amsterdam.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De kantonrechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 325,-, subsidiair 6 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft met zijn handelen overlast en hinder veroorzaakt op de openbare weg. Blijkens een , de verdachte betreffend, uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 juli 2016 is de verdachte eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld, maar niet voor feiten als de onderhavige.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2.7 en 6.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 Amsterdam en de artikelen 23, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.A.M. Hoek, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J.W. Moors, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 augustus 2016.
Mr. W.M.C. Tilleman, mr. J.W. Moors en mr. S. Ourahma zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.