ECLI:NL:GHAMS:2016:3703

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
23-004577-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake bedreiging en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 18 november 2014 was gewezen. De verdachte, geboren in Suriname in 1962, was aangeklaagd voor bedreiging en mishandeling van twee personen op 26 juni 2014 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het bedreigen van [slachtoffer 1] met de woorden: 'Als er iets met mij gebeurt, dan weet ik je te vinden, dan maak ik je af', en het mishandelen van [slachtoffer 2] door deze met kracht in het gezicht te slaan.

Tijdens de zitting op 23 augustus 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. De raadsman betoogde dat de bedreiging niet kon worden vastgesteld, maar het hof verwierp dit verweer op basis van de beschikbare bewijsmiddelen. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zowel de bedreiging als de mishandeling had gepleegd, en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. In hoger beroep eiste de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een taakstraf van 100 uren. Het hof oordeelde dat de feiten ernstig waren, vooral omdat ze waren gepleegd tegen hulpverleners, en dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. Uiteindelijk legde het hof een taakstraf van 100 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

parketnummer: 23-004577-14
datum uitspraak: 6 september 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 13-175847-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1962,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 augustus 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 26 juni 2014 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Als er iets met mij gebeurd, dan weet ik je te vinden, dan maak ik je af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2:
hij op of omstreeks 26 juni 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), een of meermalen met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van een verweer

De raadsman heeft betoogd dat de verklaringen over de uitlatingen van verdachte jegens aangeefster onduidelijk zijn en dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte haar met een misdrijf tegen het leven heeft gedreigd, zoals onder 1 ten laste gelegd. Derhalve is geen sprake van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Het hof overweegt dat het door de raadsman gevoerde verweer zijn weerlegging vindt in de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 26 juni 2014 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als er iets met mij gebeurt, dan weet ik je te vinden, dan maak ik je af";
2
hij op 26 juni 2014 te Amsterdam opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], met kracht in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van een medewerkster van de woonvoorziening van het Leger des Heils waar hij verbleef. Vervolgens heeft hij een collega van haar, die haar te hulp kwam en de verdachte tegenhield toen hij op aangeefster [slachtoffer 1] af kwam, mishandeld door die collega opzettelijk in het gezicht te slaan. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op haar persoonlijke integriteit. Uit de verklaringen zoals afgelegd bij de raadsheer-commissaris blijkt dat sprake was van een bedreigende en grimmige sfeer; dergelijke misdrijven veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. Het hof acht deze feiten des te kwalijker nu deze gepleegd zijn tegen hulpverleensters die werkzaam waren in de maatschappelijke opvang waarvan ook de verdachte gebruik maakte.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 augustus 2016, eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. C.N. Dalebout en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
A.F. Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 september 2016.
[........]
.