ECLI:NL:GHAMS:2016:3721

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
200.184.977/01 en 200.184.982/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en inschrijving in het register van de burgerlijke stand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de echtscheiding met nevenvoorzieningen is uitgesproken. De vrouw is op 3 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 4 november 2015, waarbij de echtscheiding is uitgesproken. De man heeft op 17 maart 2016 een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft haar verzoek in hoger beroep vermeerderd en vraagt onder andere om een bijdrage in haar levensonderhoud en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat partijen dienen over te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, maar heeft het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud afgewezen. Het hof oordeelt dat de echtscheiding niet tijdig is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de beschikking van 4 november 2015 haar kracht heeft verloren. Hierdoor zijn zowel de vrouw als de man niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 8 september 2016 door het Gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 8 september 2016
Zaaknummers: 200.184.977/01 en 200.184.982/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/14/155652 / FA RK 14-1443 en C/14/224769 / FA RK 15-2095
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats a] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.E. Smal te Limmen,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats b] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.W. Bloem te Zaandam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 3 februari 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 4 november 2015 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank), met de kenmerken C/14/155652 / FA RK 14-1443 en C/14/224769 / FA RK 15-2095. Bij dit hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek vermeerderd op de hierna onder 3.2 uiteengezette wijze.
1.3.
De man heeft op 17 maart 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De vrouw heeft op 2 mei 2016 een verweerschrift in het hoger beroep van de man ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 26 augustus 2016 nadere stukken ingediend. De man heeft op 1 september 2016 nadere stukken ingediend.
1.6.
De zaak is op 8 september 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door mr. R. Bleijendaal, advocaat te Limmen;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

Partijen zijn op 8 juni 1994 op huwelijkse voorwaarden gehuwd. De huwelijkse voorwaarden zijn bij akte van 9 juni 2009 gewijzigd. De rechtbank heeft bij beschikking van 4 november 2015 de echtscheiding met nevenvoorzieningen uitgesproken. De echtscheiding is niet binnen de daarvoor in artikel 1:163 lid 3 BW bepaalde termijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat partijen over dienen te gaan tot de verdeling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap conform overwegingen 3.11 tot en met 3.20. Voorts is het verzoek van de vrouw te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud zal betalen van € 3.000,- per maand, afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, met vermeerdering van haar verzoek in hoger beroep, te bepalen dat,
I. de verdeling c.q. toedeling van de woning tot nader order wordt aangehouden;
II. partijen of het hof een andere makelaar dan [x] benoemen, welke de woning in het bijzijn van partijen zal taxeren;
de kosten van deze taxatie geheel voor rekening van de man komen;
partijen voorafgaand aan de taxatie c.q. buiten elkaars aanwezigheid geen contact met de taxateur mogen hebben;
III. aan de hand van deze taxatie partijen de verdeling van de gezamenlijke woning nader zullen bepalen;
IV. de man maandelijks bij vooruitbetaling aan de vrouw € 4.000,- bruto per maand dient te betalen ter zake een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, vanaf 4 november 2015, althans de datum van het indienen van het beroepschrift, althans vanaf een datum die het hof juist acht;
V. de BMW cabrio met kenteken [kentekennummer] eigendom van de vrouw is c.q. deze aan de vrouw toe te delen en de man zijn medewerking te laten verlenen aan al hetgeen noodzakelijk is om de BMW cabrio, althans een vergelijkbare auto, aan de vrouw te leveren;
VI. de man aan de vrouw € 500.000,- dient te betalen, wegens de bijdrage van de vrouw aan het toegenomen vermogen van de man;
VII. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
De man verzoekt -naar het hof begrijpt- in principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar grieven te verwerpen, althans haar verzoek in hoger beroep ongegrond te verklaren.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de man de bestreden beschikking -in zoverre- te vernietigen en:
- voor recht te verklaren dat de behoefte van de vrouw op nihil kan worden gesteld, althans dat de vrouw onder de gegeven omstandigheden in staat kan worden gesteld en geacht om zelf in haar behoefte te voorzien;
- de verdeling van de inboedelgoederen af te doen volgens de uitgangspunten van het citaat bij randnummer 4 van het verweerschrift of de man in ieder geval in staat te stellen om aan de hand van zijn inboedellijst van productie 3 te bewijzen dat de hierop genoemde goederen zijn eigendom zijn en niet die van de vrouw en deze lijst ook als uitganspunt te nemen voor de verdeling van de inboedelgoederen volgens artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden;
- de vrouw krachtens het bepaalde in artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden te veroordelen tot vergoeding aan de man van de helft van de hypothecaire verplichtingen/lasten van de woning voor zover deze betrekking hebben op de (rente van de) lening van de ING en de Holding;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
De vrouw verzoekt het incidenteel hoger beroep van de man ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de echtscheiding met nevenvoorzieningen tussen partijen uitgesproken. Ontbinding van het huwelijk komt vervolgens tot stand door inschrijving van de beschikking waarin de echtscheiding is uitgesproken in de registers van de burgerlijke stand. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:163, lid 3 BW verliest de echtscheidingsbeschikking haar kracht indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Nu in de onderhavige zaak de echtscheiding in een procedure op tegenspraak is uitgesproken op 4 november 2015 en daartegen geen hoger beroep is ingesteld, had de echtscheiding uiterlijk op 4 augustus 2016 ingeschreven dienen te zijn in de registers van de burgerlijke stand. Nu partijen hebben verzuimd inschrijving te verzoeken, betekent dit dat partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun hoger beroep omdat de beschikking van 4 november 2015 zijn kracht heeft verloren en hoger beroep daartegen niet meer mogelijk is.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal en in incidenteel hoger beroep
verklaart zowel de vrouw als de man niet ontvankelijk in hun hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.J. Driessen-Poortvliet en A.V.T. de Bie, in tegenwoordigheid van mr. M. Broek-Hartenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2016.