Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De man heeft [minderjarige] voor haar geboorte op 3 maart 2014 met toestemming van de vrouw erkend. [minderjarige] is [in] 2014 geboren en haar geboorte is vlak daarna bij de gemeente aangegeven. Volgens het logboek dat door de kraamhulp is opgesteld, zou dit op 21 juli 2014 zijn gebeurd. Op 22 juli 2014 is in het gezagsregister een aantekening gemaakt dat partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast. Gebleken is dat het gezamenlijk gezag is aangevraagd via het digitaal loket met behulp van de Digid-gegevens van partijen.
De man heeft in dit verband ter zitting in hoger beroep verklaard dat partijen na de geboorte van [minderjarige] op 21 juli 2014 of 22 juli 2014 samen naar het gemeentehuis zijn gegaan om het gezamenlijk gezag te regelen, dat hen daar door een ambtenaar verteld is dat zij dit konden regelen met behulp van een formulier of dat zij dit zelf (thuis) digitaal konden regelen. Partijen zouden – aldus de man - ervoor gekozen hebben om het thuis via het digitaal loket te regelen omdat dit sneller zou gaan. Volgens de man heeft hij vervolgens zijn Digid-gegevens aan de vrouw gegeven en heeft zij via het digitaal loket het gezamenlijk gezag geregeld.
De vrouw betwist de stellingen van de man. Ter onderbouwing van haar stellingen wijst zij allereerst op de WhatsApp berichten die de vrouw en de man over en weer hebben verstuurd op 21 juli 2014. Uit deze berichten volgt dat de man de vrouw op 21 juli 2014 om haar Digid-gegevens heeft verzocht in verband met, zo blijkt uit de berichten, (belasting)teruggaven en om iets te regelen voor [minderjarige] . De vrouw heeft de man vervolgens haar gegevens verstrekt. Uit de door de vrouw overgelegde uitdraai van haar gebruikersgeschiedenis van Digid blijkt dat op 21 juli 2014 en op 22 juli 2014 een aantal keren met haar gegevens is ingelogd bij de webdienst de Rechtspraak.
De vrouw wijst voorts op het kraamrapport van de verloskundigenpraktijk in de periode 17 juli tot en met 23 juli 2014 dat is opgesteld door de kraamhulp waarin uiteenlopende zaken zijn vermeld, zoals het feit dat de kraamhulp op 19 juli 2014 aan partijen uitleg heeft gegeven over het gezag en dat dit nog geregeld moet worden alsook dat [minderjarige] op 21 juli 2014 bij de gemeente zou worden aangegeven. Uit het kraamrapport valt echter – aldus de vrouw – niet af te leiden dat zij op 21 juli 2014 of 22 juli 2014 met de man naar het gemeentehuis is geweest om het gezamenlijk gezag te regelen, zoals door de man wordt gesteld.
Het hof is van oordeel dat de man tegenover deze gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw hem heeft verzocht het gezamenlijk gezag te verzoeken, althans dat de vrouw ermee instemde dat hij het gezamenlijk gezag heeft verzocht. Dat de vrouw hem hierom heeft verzocht omdat zij bang was dat haar vader een mogelijkheid zou vinden om zeggenschap te krijgen over [minderjarige] , blijkt niet uit het door de man overgelegde WhatsApp bericht van de vrouw aan de man op 5 juli 2014 waarin zij aangeeft dat het ouderlijk gezag geregeld moet worden. Het hof gaat in dit verband eveneens voorbij aan de stelling van de man dat de door de vrouw overgelegde WhatsApp berichten zijn gemanipuleerd, nu de man heeft nagelaten deze stelling op welke wijze dan ook te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van een uitdraai van deze berichten van zijn eigen telefoon. Dat de telefoon waarmee hij deze berichten destijds zou hebben verzonden in het bezit van de vrouw is, acht het hof niet geloofwaardig, te meer nu voor deze stelling geen enkele steun is te vinden in de overgelegde stukken. De stelling van de man dat op de vrouw de verantwoordelijkheid rust zorgvuldig om te gaan met haar Digid-gegevens en dat het voor haar rekening en risico komt wanneer zij deze gegevens lichtvaardig aan de man gegeven heeft, maakt het voorgaande niet anders. Sterker nog, daaruit kan nu juist, in samenhang met de door de vrouw voorgelegde omstandigheden, een aanwijzing worden geput dat de man misbruik van de door de vrouw verstrekte gegevens heeft gemaakt, wat er verder ook van zij.
Het hof is in het licht van het voorgaande van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] op beider verzoek in het gezagsregister is aangetekend. Dit leidt ertoe dat ten onrechte in het gezagsregister is aangetekend dat partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] hebben. Het hof zal het verzoek van de vrouw de griffier te gelasten de aantekening in het gezagsregister van 22 juli 2014 door te halen, toewijzen.