ECLI:NL:GHAMS:2016:3724

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
200.186.292/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot doorhaling aantekening gezamenlijk gezag over minderjarige na geschil tussen ouders

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man over het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2014. De vrouw heeft op 24 februari 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2015, waarin haar verzoek om de aantekening van het gezamenlijk gezag in het gezagsregister te doorhalen, werd afgewezen. De vrouw stelt dat de man zonder haar toestemming en onder valse voorwendselen haar Digid-gegevens heeft gebruikt om het gezamenlijk gezag aan te vragen. De man betwist dit en stelt dat zij samen naar het gemeentehuis zijn gegaan om het gezag te regelen. Het hof heeft de zaak op 6 juli 2016 behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren met hun advocaten.

Het hof heeft vastgesteld dat de man het kind op 3 maart 2014 met toestemming van de vrouw heeft erkend en dat op 22 juli 2014 in het gezagsregister een aantekening is gemaakt van het gezamenlijk gezag. De vrouw heeft echter betwist dat het gezamenlijk gezag op hun beider verzoek is aangetekend. Het hof heeft geconcludeerd dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de vrouw hem heeft verzocht om het gezamenlijk gezag aan te vragen. De vrouw heeft overtuigend aangetoond dat de man misbruik heeft gemaakt van haar Digid-gegevens. Het hof heeft daarom het verzoek van de vrouw toegewezen en de aantekening in het gezagsregister doorgehaald.

De beslissing van het hof is op 13 september 2016 openbaar uitgesproken, waarbij de bestreden beschikking is vernietigd en de griffier is gelast de aantekening in het gezagsregister te verwijderen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 13 september 2016
Zaaknummer: 200.186.292/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/13/589810 FA RK 15/4796 (LB/MD)
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. R.G.J. van Ommeren te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.M. Achekar te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2.
De vrouw is op 24 februari 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 december 2015 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk C/13/589810 FA RK 15/4796 (LB/MD).
1.3.
De vrouw heeft op 17 maart 2016 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 november 2015 ingediend.
1.4.
De man heeft op 13 april 2016 een verweerschrift ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 24 juni 2016 een reactie ingediend op het verweerschrift van de man.
1.6.
De zaak is op 6 juli 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.7.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad. Uit hun relatie is geboren [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) [in] 2014. De man heeft [minderjarige] op 3 maart 2014 met toestemming van de vrouw erkend. [minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.2.
Op 22 juli 2014 is in het gezagsregister een aantekening gemaakt dat partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast.
2.3.
Op 24 juli 2014 heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand in Amsterdam ambtshalve de voornaam van [minderjarige] gewijzigd.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw om de griffier te gelasten de aantekening betreffende de gezamenlijke gezagsuitoefening over [minderjarige] in het gezagsregister door te halen en de man te veroordelen in de kosten van de procedure, afgewezen.
3.2.
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de griffier te gelasten de aantekening betreffende de gezamenlijke gezagsuitoefening over [minderjarige] in het gezagsregister door te halen.
3.3.
De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het door de vrouw in hoger beroep verzochte af te wijzen en – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) oefenen ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW, is aangetekend. Sinds 15 juli 2013 kunnen ouders het gezamenlijk gezag ook digitaal aanvragen. Tussen partijen is in geschil of zij het hiervoor genoemde verzoek gezamenlijk hebben gedaan.
4.2.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man onder valse voorwendselen om haar Digid-gegevens heeft gevraagd, dat hij vervolgens zonder dat zij dat wist meerdere keren met haar Digid-gegevens heeft ingelogd op de website www.rechtspraak.nl en dat hij met de Digid-gegevens van de vrouw zonder haar toestemming het gezamenlijk gezag over [minderjarige] heeft aangevraagd.
4.3.
De man betwist de stellingen van de vrouw en voert het volgende aan. Volgens de man volgt uit de door hem ingediende berichtenwisseling tussen hem en de vrouw in de periode van 5 juli 2014 tot en met 31 maart 2015 dat de relatie van de vrouw en haar vader zeer zorgwekkend is en dat de vader van de vrouw meerdere malen heeft gedreigd [minderjarige] van partijen af te pakken. De bedreigingen van de vader van de vrouw hebben ertoe geleid dat de vrouw de man via een WhatsApp bericht heeft verzocht om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] te regelen. De man meent dat een ieder een eigen verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van zijn of haar Digid-gegevens. Mocht de vrouw haar gegevens aan de man verstrekt hebben en mocht het zo zijn dat de man vervolgens zaken heeft geregeld waar de vrouw niet achter stond dan ligt dit in haar risicosfeer.
4.4.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De man heeft [minderjarige] voor haar geboorte op 3 maart 2014 met toestemming van de vrouw erkend. [minderjarige] is [in] 2014 geboren en haar geboorte is vlak daarna bij de gemeente aangegeven. Volgens het logboek dat door de kraamhulp is opgesteld, zou dit op 21 juli 2014 zijn gebeurd. Op 22 juli 2014 is in het gezagsregister een aantekening gemaakt dat partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] zijn belast. Gebleken is dat het gezamenlijk gezag is aangevraagd via het digitaal loket met behulp van de Digid-gegevens van partijen.
De man heeft in dit verband ter zitting in hoger beroep verklaard dat partijen na de geboorte van [minderjarige] op 21 juli 2014 of 22 juli 2014 samen naar het gemeentehuis zijn gegaan om het gezamenlijk gezag te regelen, dat hen daar door een ambtenaar verteld is dat zij dit konden regelen met behulp van een formulier of dat zij dit zelf (thuis) digitaal konden regelen. Partijen zouden – aldus de man - ervoor gekozen hebben om het thuis via het digitaal loket te regelen omdat dit sneller zou gaan. Volgens de man heeft hij vervolgens zijn Digid-gegevens aan de vrouw gegeven en heeft zij via het digitaal loket het gezamenlijk gezag geregeld.
De vrouw betwist de stellingen van de man. Ter onderbouwing van haar stellingen wijst zij allereerst op de WhatsApp berichten die de vrouw en de man over en weer hebben verstuurd op 21 juli 2014. Uit deze berichten volgt dat de man de vrouw op 21 juli 2014 om haar Digid-gegevens heeft verzocht in verband met, zo blijkt uit de berichten, (belasting)teruggaven en om iets te regelen voor [minderjarige] . De vrouw heeft de man vervolgens haar gegevens verstrekt. Uit de door de vrouw overgelegde uitdraai van haar gebruikersgeschiedenis van Digid blijkt dat op 21 juli 2014 en op 22 juli 2014 een aantal keren met haar gegevens is ingelogd bij de webdienst de Rechtspraak.
De vrouw wijst voorts op het kraamrapport van de verloskundigenpraktijk in de periode 17 juli tot en met 23 juli 2014 dat is opgesteld door de kraamhulp waarin uiteenlopende zaken zijn vermeld, zoals het feit dat de kraamhulp op 19 juli 2014 aan partijen uitleg heeft gegeven over het gezag en dat dit nog geregeld moet worden alsook dat [minderjarige] op 21 juli 2014 bij de gemeente zou worden aangegeven. Uit het kraamrapport valt echter – aldus de vrouw – niet af te leiden dat zij op 21 juli 2014 of 22 juli 2014 met de man naar het gemeentehuis is geweest om het gezamenlijk gezag te regelen, zoals door de man wordt gesteld.
Het hof is van oordeel dat de man tegenover deze gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat de vrouw hem heeft verzocht het gezamenlijk gezag te verzoeken, althans dat de vrouw ermee instemde dat hij het gezamenlijk gezag heeft verzocht. Dat de vrouw hem hierom heeft verzocht omdat zij bang was dat haar vader een mogelijkheid zou vinden om zeggenschap te krijgen over [minderjarige] , blijkt niet uit het door de man overgelegde WhatsApp bericht van de vrouw aan de man op 5 juli 2014 waarin zij aangeeft dat het ouderlijk gezag geregeld moet worden. Het hof gaat in dit verband eveneens voorbij aan de stelling van de man dat de door de vrouw overgelegde WhatsApp berichten zijn gemanipuleerd, nu de man heeft nagelaten deze stelling op welke wijze dan ook te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van een uitdraai van deze berichten van zijn eigen telefoon. Dat de telefoon waarmee hij deze berichten destijds zou hebben verzonden in het bezit van de vrouw is, acht het hof niet geloofwaardig, te meer nu voor deze stelling geen enkele steun is te vinden in de overgelegde stukken. De stelling van de man dat op de vrouw de verantwoordelijkheid rust zorgvuldig om te gaan met haar Digid-gegevens en dat het voor haar rekening en risico komt wanneer zij deze gegevens lichtvaardig aan de man gegeven heeft, maakt het voorgaande niet anders. Sterker nog, daaruit kan nu juist, in samenhang met de door de vrouw voorgelegde omstandigheden, een aanwijzing worden geput dat de man misbruik van de door de vrouw verstrekte gegevens heeft gemaakt, wat er verder ook van zij.
Het hof is in het licht van het voorgaande van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] op beider verzoek in het gezagsregister is aangetekend. Dit leidt ertoe dat ten onrechte in het gezagsregister is aangetekend dat partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] hebben. Het hof zal het verzoek van de vrouw de griffier te gelasten de aantekening in het gezagsregister van 22 juli 2014 door te halen, toewijzen.
4.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en opnieuw rechtdoende:
gelast de griffier de aantekening in het gezagsregister van 22 juli 2014 met betrekking tot [minderjarige] , geboren [in] 2014 in [plaats] , door te halen;
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.A. van den Berg, A.R. Sturhoofd en W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. S.E. Harenberg als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2016.