In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1989, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere veroordeling voor wederspannigheid en bedreiging. De tenlastelegging voor wederspannigheid betrof een incident op 10 maart 2014, waarbij de verdachte zich zou hebben verzet tegen de aanhouding door een politieambtenaar. Het hof oordeelde dat de handelingen van de verdachte, zoals het aannemen van een gevechtshouding en het maken van een vuist, niet voldoende waren om te spreken van verzet met geweld tegen de aanhouding. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van dit feit.
In de tweede zaak, met betrekking tot de bedreiging van een slachtoffer op 13 juni 2013, werd de verdachte verweten dreigende woorden te hebben geuit. De advocaat-generaal stelde dat de woorden van de verdachte een bedreiging met zware mishandeling inhielden. Het hof oordeelde echter dat de geuite woorden niet zonder meer als een bedreiging konden worden gekwalificeerd, waardoor ook in deze zaak vrijspraak volgde. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte in beide zaken vrij, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had begaan.