In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 december 2015. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd in PI Flevoland, was beschuldigd van diefstal van portemonnees van het winkelbedrijf Esprit outlet op 2 december 2015 te Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 september 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat de verdachte niet het oogmerk had om de portemonnees wederrechtelijk toe te eigenen, maar deze slechts aan zijn vriendin wilde laten zien. Het hof heeft echter het bewijs van de diefstal als overtuigend beschouwd, onderbouwd door camerabeelden waarop te zien is dat de verdachte de portemonnees in zijn tas stopte terwijl hij deed alsof hij aan het telefoneren was. Het hof heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen en geoordeeld dat de verdachte op het moment van de handeling het oogmerk had om de portemonnees wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.