In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1984, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5,05 gram cocaïne op 10 januari 2015 in Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 september 2016 heeft de raadsman aangevoerd dat de staandehouding en aanhouding van de verdachte onrechtmatig waren, omdat er geen redelijke verdenking bestond. Het hof oordeelde echter dat de staandehouding en aanhouding gerechtvaardigd waren, gezien de omstandigheden waaronder de verdachte werd aangetroffen en het gedrag dat hij vertoonde. Het hof achtte het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan wettig en overtuigend bewezen.
Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en verklaarde de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De straf werd vastgesteld op 50 uren taakstraf, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslaving aan harddrugs en zijn deelname aan een begeleidingstraject. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.