ECLI:NL:GHAMS:2016:4045

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
R 001249-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift tegen vervangende hechtenis na niet-nakomen van werkstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde die zich verzette tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie om vervangende hechtenis van 70 dagen ten uitvoer te leggen. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 140 uren, maar had deze niet naar behoren verricht. Het hof heeft op 21 september 2016 de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de veroordeelde gehoord. De advocaat-generaal concludeerde tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.

De veroordeelde had eerder al een kans gekregen om de werkstraf te verrichten, maar had dit wederom niet gedaan. Het hof oordeelde dat de veroordeelde niet voldoende had onderbouwd waarom hij niet aan zijn verplichtingen had voldaan. De stellingen van de raadsvrouw over ziekenhuisopname en gijzeling werden niet geloofwaardig geacht, omdat deze niet met bewijsstukken waren onderbouwd. Het hof concludeerde dat de veroordeelde zelf verantwoordelijk was voor het niet uitvoeren van de taakstraf en dat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die een gunstiger uitkomst rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde het hof het bezwaarschrift ongegrond, waarmee de vervangende hechtenis van 70 dagen werd bevestigd. De beslissing werd genomen door een collegiaal hof, waarbij de jongste raadsheer niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en op een openbare terechtzitting.

Uitspraak

Beslissing
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: 001249-16
Parketnummer: 23-000683-13
Beslissing op het bezwaarschrift op de voet van artikel 22g van het Wetboek van Strafrecht van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedag] 1971,
adres: [adres],
bijgestaan door mr. [naam 1], advocaat te Beverwijk.

Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift richt zich tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie de vervangende hechtenis van 70 dagen ten uitvoer te leggen, nu de werkstraf van 140 uren, met aftrek van voorarrest, ter vervanging waarvan de hechtenis is opgelegd, niet (naar behoren) is verricht.

Procesverloop

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de onderhavige zaak en heeft op 21 september 2016 de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de veroordeelde ter terechtzitting gehoord.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.

Beoordeling van het bezwaarschrift

De veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 september 2013 (voor zover hier relevant) veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 140 uren met aftrek van voorarrest, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 70 dagen hechtenis.
Bij beslissing van 23 september 2015 heeft het hof het tegen een eerdere beslissing tot omzetting van de taakstraf in (vervangende) hechtenis gericht bezwaarschrift gegrond verklaard en de veroordeelde een allerlaatste kans gegeven de taakstraf alsnog te verrichten. Daarbij heeft het hof benadrukt dat de reclassering in beginsel geen enkel excuus voor het niet nakomen van afspraken door de veroordeelde hoefde te accepteren, ook niet als dat op medische gronden was gestoeld, doch niet voorzien van een deugdelijke schriftelijke onderbouwing.
Uit voormelde beslissing blijkt dat de veroordeelde ter terechtzitting van 16 september 2015
- heeft verklaard dat hij zich realiseerde dat er thans niets meer te kiezen was,
- heeft beloofd dat hij een eventuele kans met beide handen zou aangrijpen en in dat geval gehoor zou geven aan alle oproepingen (en plaatsing op projecten) van de reclassering en
- heeft benadrukt dat hij zich in verbinding zou stellen met reclasseringsmedewerker [naam 2].
Blijkens het rapport van 17 juni 2016 van Reclassering Nederland heeft de veroordeelde de opgelegde werkstraf desondanks wederom in zijn geheel niet uitgevoerd. De advocaat-generaal heeft in verband daarmee op 4 juli 2016 besloten de taakstraf om te zetten naar (vervangende) hechtenis.
Het is aannemelijk geworden dat de veroordeelde na voormelde beslissing van 23 september 2015 tot eind april 2016, vanwege detentie en verblijf in de kliniek [kliniek], niet in de gelegenheid is geweest de taakstraf te verrichten.
Met betrekking tot de periode daarna houdt het rapport van Reclassering Nederland van 17 juni 2016 het volgende in:
  • Op 11 mei 2016 is de veroordeelde zonder kennisgeving aan de reclassering niet verschenen. De reclassering heeft telefonisch contact gezocht met de veroordeelde, maar kreeg geen gehoor. Er is een voicemailbericht voor de veroordeelde ingesproken en de reclassering heeft hem schriftelijk een officiële waarschuwing gestuurd. Diezelfde dag nam de broer van de veroordeelde contact op met de reclassering met de mededeling dat de veroordeelde was gegijzeld voor een openstaande boete en uiterlijk 17 mei 2015 vrij zou komen. De reclassering heeft de broer gevraagd aan de veroordeelde door te geven dat hij zich zo snel mogelijk met de reclassering in verbinding diende te stellen.
  • Op 18 mei 2016 heeft de veroordeelde een officiële waarschuwing gekregen, omdat hij (naar het hof begrijpt: op die dag) niet was verschenen voor de uitvoering van de taakstraf. Hij heeft de reclassering niet in kennis gesteld van zijn afwezigheid. De reclassering heeft tevergeefs geprobeerd telefonisch contact op te nemen met de veroordeelde. Hem is schriftelijk een laatste kans geboden de taakstraf succesvol af te ronden.
  • Op 19 mei 2016 heeft de veroordeelde telefonisch contact opgenomen met de reclassering om zich af te melden voor een werkafspraak omdat hij in het ziekenhuis lag. De reclassering heeft daarop met de veroordeelde afgesproken dat hij zelf moest bellen als hij weer in staat zou zijn de taakstraf uit te voeren en dat de verantwoordelijkheid vanaf dat moment bij hem zou liggen;
  • Daarna heeft de reclassering nooit meer iets van de veroordeelde vernomen en hij is in het geheel niet meer komen opdagen op het taakstrafproject. Op 15 juni 2016 heeft de reclassering besloten de taakstraf stop te zetten vanwege de naderende eindtermijn.
De veroordeelde heeft bij monde van zin raadsvrouw gesteld dat hij, anders dan in voormeld reclasseringsrapport is vermeld, na 19 mei 2016 tevergeefs meermalen contact met de reclassering heeft opgenomen. Ook heeft de raadsvrouw benadrukt dat de veroordeelde in het ziekenhuis opgenomen is geweest en in gijzeling is genomen. Voorts is aangevoerd dat de veroordeelde op zeer korte termijn kan beginnen met een nieuwe baan en is toegelicht dat hij ook overigens veel te verliezen heeft.
Het hof overweegt als volgt.
Het was voor de veroordeelde duidelijk dat hem op 23 september 2015 een allerlaatste kans werd geboden. Desondanks is de veroordeelde wederom diverse malen, zonder kennisgeving aan de reclassering of onderbouwing van zijn reden voor afwezigheid, niet verschenen op zijn werkafspraken. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is niet met stukken onderbouwd, in het bijzonder niet ten aanzien van de gestelde ziekenhuisopname en gijzeling. De pogingen die de veroordeelde stelt te hebben ondernomen om met de reclassering in contact te treden, blijken niet uit het dossier. De juistheid van die stellingen is dus niet aannemelijk geworden. Dit leidt het hof tot de slotsom dat het aan de veroordeelde te wijten is dat de hem opgelegde taakstraf niet naar behoren is verricht.
Er zijn geen bijzondere persoonlijke omstandigheden gebleken die naar het oordeel van het hof alsnog zouden moeten leiden tot een voor de veroordeelde gunstige uitkomst.
Het bezwaarschrift moet ongegrond worden verklaard.

Beslissing

Het hof:
Verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. G.M. Boekhoudt, in bijzijn van de griffier mr. D.G. Oomkes en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 oktober 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.