In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde die zich verzette tegen de kennisgeving van het openbaar ministerie om vervangende hechtenis van 30 dagen ten uitvoer te leggen. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, maar had deze niet naar behoren uitgevoerd. Het hof heeft op 21 september 2016 de advocaat-generaal en de raadsvrouw van de veroordeelde gehoord. De advocaat-generaal concludeerde tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.
De veroordeelde had eerder al een kans gekregen om de werkstraf te verrichten, maar had deze opnieuw niet uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de veroordeelde, ondanks zijn claims van ziekenhuisopname en gijzeling, niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn afwezigheid bij de werkafspraken. De reclassering had geen enkele onderbouwing ontvangen voor zijn afwezigheid, en de pogingen van de veroordeelde om contact op te nemen met de reclassering waren niet aangetoond.
Het hof concludeerde dat het aan de veroordeelde te wijten was dat de taakstraf niet naar behoren was verricht en dat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die een gunstigere uitkomst rechtvaardigden. Het bezwaarschrift werd ongegrond verklaard, en de beslissing werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op de openbare terechtzitting.