ECLI:NL:GHAMS:2016:4047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
23-001977-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met aanzienlijke hoeveelheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 1.967 gram cocaïne op 28 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld voor het primair ten laste gelegde. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, maar het hof oordeelde dat de sms-berichten en andere bewijsmiddelen voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de invoer van cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten handelingen heeft verricht die gericht waren op de invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook beslist over de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen die verband hielden met de zaak.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001977-14
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 mei 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15/840112-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2014, 18 november 2015 en 21 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1.967,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 juni 2013 tot en met 1 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Haarlem en/of Nieuwegein en/of (elders) in Nederland en/of Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, - zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of - een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en), immers heeft/hebben en/of is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) - (meermalen) met elkaar en/of met (een of meer) anderen (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of - (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd en/of - (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de vertrek- en/of aankomstdata en/of -tijden van (een) vliegtuig(en) en/of de locatie van (een) vliegtuig(en) op Schiphol en/of - (meermalen) (telefonisch) dienstroosters en/of werktijden (van een luchthavenmedewerker) gevraagd en/of ontvangen en/of doorgegeven en/of - (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer en/of de bergplaats van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of - (meermalen) (buiten de reguliere werktijden) het beveiligde gebied van Airside op Schiphol betreden en/of - (meermalen) aan boord van een vliegtuig gegaan om verdovende middelen te traceren en/of - (meermalen) aan boord van een vliegtuig foto's en/of (een) filmbestand(en) gemaakt van verstop/bergplaatsen van verdovende middelen en/of - (meermalen) foto's en/of filmbestanden van verstopplaatsen van verdovende middelen en/of (locaties) van vliegtuigen verstuurd en/of ontvangen en/of voorhanden gehad en/of - (meermalen) afspraken gemaakt omtrent het ontvangen en/of geven van een of meer geldbedragen en/of beloningen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken op grond van het volgende. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor de conclusie dat de verdachte de exclusieve gebruiker was van het telefoonnummer [nummer 1]. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de in het dossier opgenomen sms-berichten heeft verstuurd/ontvangen die in verband worden gebracht met de invoer van cocaïne in Nederland. Ook anderszins is niet gebleken van betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde. Voorts ontbrak bij de verdachte het voor een bewezenverklaring vereiste opzet is bovendien geen sprake van medeplegen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het proces-verbaal ‘vaststelling identiteit [naam]’ van 7 augustus 2013 houdt in dat stemanalyse heeft bevestigd dat de gebruiker van de telefoonnummers [nummer 2] en [nummer 1] de verdachte betreft (hetgeen gebaseerd is op de bevindingen die zijn gerelateerd in het proces verbaal ‘stemanalyse [naam]’ van 1 augustus 2013).
Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) heeft op 24 juni 2013 om 18:19 uur een sms-bericht gestuurd naar de gebruiker van het nummer [nummer 1] inhoudende: “Ben onderweg naar jou”. Het observatieteam zag dat diezelfde dag om 18:46 uur voor [adres 1], het woonadres van de verdachte, een ontmoeting plaats vond tussen [medeverdachte 1] en de verdachte.
Op grond hiervan neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte de (exclusieve) gebruiker was van het telefoonnummer [nummer 1]. De omstandigheid dat de verdachte en [medeverdachte 1] op 24 juni 2013 mogelijk ook via een ander telefoonnummer van de verdachte contact hebben gehad, kan daaraan niet afdoen, evenmin als de omstandigheid dat in voornoemde stemanalyse telefoongesprekken zijn betrokken die niet in de tenlastegelegde periode zijn gevoerd, noch het feit dat bij de verdachte geen telefoon is aangetroffen die gekoppeld kan worden aan met genoemd telefoonnummer verzonden berichten.
De verdachte heeft zijn stelling, dat hij niet de enige gebruiker was van voormeld telefoonnummer, in het geheel niet heeft onderbouwd, zodat die stelling niet meer behelst dan een suggestie, die het hof terzijde zal schuiven.
Gelet op het vorengaande zal het hof de sms-berichten die zijn verstuurd/ontvangen met/door het nummer [adres 1] aan de verdachte toeschrijven.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof voorts het volgende af.
Op 21 juni 2013 stuurde de verdachte het volgende sms‑bericht naar [medeverdachte 1]: “Kijk voor volgende week voor Ap”, waarop [medeverdachte 1] antwoordde: “Ok bro”. Op 24 juni 2013 stuurde de verdachte de volgende sms-berichten naar [medeverdachte 1]: “Ze hebben iets gedaan gisteren 2” en dat is voor “Ap”. Diezelfde avond stuurde [medeverdachte 1] om 18:19 uur aan de verdachte: “Ben onderweg naar jou” (waarna zij elkaar ontmoetten voor de woning van de verdachte).
Op 26 juni 2013 sms-te [medeverdachte 1] naar de verdachte: “Morgen gaat met 2 uurtjes weer door”, waarop de verdachte antwoordde: “Dus gaat niet lukken”. [medeverdachte 1]: “Nee hij gaat precies met 2 uur weg dus gelijk weer druk”. Op 27 juni 2013 stuurde de verdachte aan [medeverdachte 1] een bericht: “Konde niets doen met die vandaag” waarop [medeverdachte 1] reageerde: “Nee te kort”. Op 28 juni 2013 om 02:50 uur sms-te [medeverdachte 1] aan de verdachte: “Als goed is blijft staan zij melden mij pas rond 11 uur dan hoor jij ook van mij ok”. Om 11:31 en 11:36 uur sms-te [medeverdachte 1] naar de verdachte: “Zelfde situatie als laatst td bezig” (…) “De jongens blijven tot 2 werken en houden in de gaten als kan gaan zij gelijk op”. Toen de verdachte die middag liet weten dat hij nog niets had gehoord, sms-te [medeverdachte 1]: “Ok zelfde situatie als toen ze weggingen gaan kijken of later weer naar binnen kunnen.” Toen de verdachte diezelfde middag aan [medeverdachte 1] vroeg of het was “weg gebracht of nog steeds in de buurt”, reageerde [medeverdachte 1] als volgt: “Volgens hun weggebracht of staat aan hele andere kant td bezig begon aan gate toen buff vanaf daar is weg.” Om 15:23 uur sms-te [medeverdachte 1] aan de verdachte: “Als zij bij kunnen bro dan gaan ze erop”.
[medeverdachte 1] had in deze periode regelmatig contact met [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]), die indertijd bij KLM op de luchthaven Schiphol werkte als laad- en los medewerker. Ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij was benaderd door [medeverdachte 1] om cocaïne van een ‘Curaçao-kist’ te halen die al een week rondvloog. Hij zou hiervoor 20% van de waarde krijgen. De cocaïne zou verstopt zijn in een luikje in de ‘belly’ van het vliegtuig, een compartiment waarvoor een schroevendraaier en tape nodig was. Op 28 juni 2013 rond 20.20 uur werd bij een doorzoeking van het KLM-vliegtuig PH-BFH in het achterste gedeelte van het laadruim ter hoogte van de staart van het vliegtuig (naar het hof begrijpt: de ‘belly’), achter een luik een tas met daarin twee pakketten cocaïne met een totaal nettogewicht van 1.967 gram aangetroffen. Dit luik was bevestigd met een aantal schroeven en de randen daarvan waren afgeplakt met tape.
Volgens het Centraal Informatiesysteem Schiphol (CISS) was voormeld vliegtuig op 24 juni 2013 om 07.00 uur vanuit Curaçao op Schiphol aangekomen en op 25 juni 2013 en 26 juni 2013 binnen een aantal uren na aankomst weer doorgevlogen naar verschillende andere bestemmingen. Op 27 juni 2013 zou het vliegtuig 2 uur en 10 minuten na binnenkomst weer doorvliegen. Op 28 juni 2013 is het vliegtuig vanuit Paramaribo op Schiphol aangekomen, waarna het vanaf de gate naar de buffer en vervolgens voor onderhoud naar een hangar is verplaatst.
Op 29 juni 2013 stuurde [medeverdachte 1] de verdachte het volgende bericht: “Geef ap door zondag blijft 2 uurtjes die jongen gaat zijn vakantie paar dagen uitstellen’, waarop de verdachte aan [medeverdachte 1] vroeg: “Van waar komt hij?”. Het antwoord van [medeverdachte 1] hield in: “San fran naar nairob”. Uit raadpleging van het CISS is gebleken dat voormeld KLM-toestel op 30 juni 2013 vanuit San Fransisco (‘San Fran’) op Schiphol aan kwam en vervolgens diezelfde dag naar Nariobi (‘Nairob’) vertrok.
In de avond van 30 juni 2013 hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] elkaar ontmoet. De dagen daarna stuurde [medeverdachte 1] de volgende sms-berichten naar de verdachte: “Maandag gaat terug naar hun als ons niet lukt laat hun dan daar uithalen” en “Morgen laatste kans gab en anders moeten zij terug nemen” (30 juni 2013), en “Te druk en laat binnengekomen gaat hem niet lukken laat hun weghalen” (1 juli 2013). Uit raadpleging van het CISS is gebleken dat voormeld KLM-toestel op 1 juli 2013 later op Schiphol was binnengekomen dan gepland en diezelfde dag naar Curaçao is vertrokken.
Diezelfde dag sms-te [medeverdachte 1] nog naar de verdachte: “Nee beste is dat ze weghalen of voor die mokro laten”, waarop de verdachte reageerde: “Ap zeg de dingen waren er niet in en er is nieuwe tape gezet”. Toen [medeverdachte 1] reageerde met: “Meen je niet”, antwoordde de verdachte als volgt: “Ja vriend nieuwe tape en alles”. [medeverdachte 1] sloot als volgt af: “Dan kan zijn dat het is gepakt of td”.
Ter terechtzitting van 18 november 2015 heeft [medeverdachte 1] onder meer verklaard dat hij een foto had geregeld voor een Marokkaan die hij kent als Ap, opdat Ap de drugs kon invoeren.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte onmiskenbaar gericht waren op de (verdere) invoer van cocaïne in Nederland, waarbij ene ‘Ap’ kennelijk een organiserende rol speelde. Het was aan de verdachte en [medeverdachte 1] te bewerkstelligen dat de cocaïne op Schiphol van boord van het KLM-vliegtuig PH-BFH zou worden gehaald en daartoe werd Schipholmedewerker [medeverdachte 2] ingeschakeld. Gelet op de inhoud van de telefonische contacten was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1].
De verdachte heeft gedurende het onderzoek constant ontkend betrokken te zijn bij het ten laste gelegde en heeft zich overigens op zijn zwijgrecht beroepen. Als reden daarvoor heeft hij opgegeven dat als hij bij het afleggen van een verklaring volledige openheid van zaken zou moeten geven en hij daarmee zijn kinderen en zichzelf in gevaar zou brengen. Het staat de verdachte vrij een dergelijke proceshouding in te nemen, maar het hof constateert wel dat hij daarmee in gebreke is gebleven een aannemelijke verklaring te geven voor al de hem belastende omstandigheden.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 28 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 1.967 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregelen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht ten aanzien van de strafoplegging het advies van de reclassering, als is vervat in het rapport van 16 april 2015, te volgen. Kort samengevat acht de reclassering alle andere mogelijke strafmodaliteiten wenselijker dan een gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op de grond dat de verdachte sinds het overlijden van zijn vrouw alleen verantwoordelijk is voor de zorg voor zijn kinderen en een gevangenisstraf zou meebrengen dat hij zijn baan en huis verliest, en dat zijn kinderen moeten verhuizen en tijdelijk zonder ouders opgroeien. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte na zijn vrijlating niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, en met het tijdsverloop in hoger beroep.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, alsook een schending van de redelijke termijn. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van cocaïne gaat voorts gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de verdachte eerder ter zake van een soortgelijk feit (in de Verenigde Staten van Amerika) onherroepelijk tot een aanzienlijke gevangenisstraf is veroordeeld.
Het hof acht, mede gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden alleszins passend. Het hof ziet echter in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte - in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte sinds het overlijden van zijn partner in 2013 als enige belast is met de zorg voor en de opvoeding van zijn kinderen - aanleiding af te wijken van voormelde oriëntatiepunten en een lagere straf op te leggen dan de advocaat-generaal in hoger beroep heeft geëist. Voorts ziet het hof in de onderhavige zaak in het tijdsverloop sinds het plegen van het feit reden voor enige strafvermindering.
Het hof ziet geen aanleiding een nog lagere straf op te leggen - zodat het betoog van de raadsvrouw in zoverre wordt gepasseerd -, nu daarmee geen recht zou worden gedaan aan de ernst van het feit. Daarbij is voorts in aanmerking genomen dat de verdachte een relevant strafblad heeft, het overlijden van zijn partner hem er kennelijk niet van heeft weerhouden korte tijd nadien het onderhavige feit te plegen en aannemelijk is dat familie van de verdachte zijn kinderen onder hun hoede zullen nemen tijdens zijn detentie.

Beslag

Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven en aan de verdachte toebehorende voorwerp, in het dossier aangeduid als ‘notitie en memo’, met daarop vier afgedrukte foto’s (van plaatsen in vliegtuigen waar in te voeren cocaïne verstopt kan worden), zal worden onttrokken aan het verkeer. Het goed is aangetroffen bij de verdachte tijdens het onderzoek naar het bewezen verklaarde en het hof is gebleken dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, nu het voorwerp kan dienen tot het voorbereiden of begaan van soortgelijke feiten als het bewezen verklaarde.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven en aan de verdachte toebehorende verpakkingsmaterialen en het vermoedelijke stuk hasjiesj, zullen worden onttrokken aan het verkeer. De goederen zijn aangetroffen bij de verdachte tijdens het onderzoek naar het bewezen verklaarde en het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet, terwijl de goederen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als het bewezen verklaarde.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven USB-stick Emtec 4 Gb en de USB-stick SanDisk Micro SD-kaart 2 Gb zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
één (1) stuk verpakkingsmateriaal (wit poeder in schoen aangetroffen);
één (1) stuk verpakkingsmateriaal (wit poeder in plastic zakje in schoen);
één (1) stuk verpakkingsmateriaal (wit envelopje met wit poeder in tasje);
één (1) stuk verpakkingsmateriaal (foliepapier met witte stof in schoen);
één (1) stuk verdovende middelen hasjiesj (vermoedelijke plak hasj 5x10x1 cm);
één (1) notitie en memo (A4 met daarop 4 afgedrukte foto's) .
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
één (1) USB-stick Emtec 4 Gb;
één (1) USB-stick SanDisk Micro SD-kaart 2 Gb.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 oktober 016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.