ECLI:NL:GHAMS:2016:4048

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
23-001965-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met aanzienlijke hoeveelheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 1.967 gram cocaïne op 28 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden. De zaak kwam aan het hof na eerdere zittingen op 14 november 2014, 18 november 2015 en 21 september 2016. De verdachte had in de periode van 21 juni tot 1 juli 2013 regelmatig contact met medeverdachten en was betrokken bij de organisatie van de invoer van cocaïne vanuit Curaçao. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, en dat de verdachte niet slechts informatie uit openbare bronnen had doorgegeven, maar actief betrokken was bij de invoer van de drugs. De rol van de verdachte werd door het hof als significant beoordeeld, in tegenstelling tot de eerdere uitspraak van de rechtbank die een geringere rol had aangenomen. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001965-14
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 mei 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15/840073-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 november 2014, 18 november 2015 en 21 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 28 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 1.967,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 juni 2013 tot en met 1 juli 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Haarlem en/of Nieuwegein en/of (elders) in Nederland en/of Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen, - zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten heeft getracht te verschaffen en/of - een of meer anderen getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of - voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat die feit(en), immers heeft/hebben en/of is/zijn hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) - (meermalen) met elkaar en/of met (een of meer) anderen (telefonisch) contact gelegd en/of onderhouden en/of - (meermalen) afspraken gemaakt om elkaar te ontmoeten en/of meermalen ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd en/of - (meermalen) (telefonisch) aan/van elkaar of een ander of anderen informatie verstrekt en/of ontvangen over de vertrek- en/of aankomstdata en/of -tijden van (een) vliegtuig(en) en/of de locatie van (een) vliegtuig(en) op Schiphol en/of - (meermalen) (telefonisch) dienstroosters en/of werktijden (van een luchthavenmedewerker) gevraagd en/of ontvangen en/of doorgegeven en/of - (meermalen) (telefonisch) informatie verstrekt en/of instructie(s) gegeven en/of informatie en/of instructie(s) ontvangen ten behoeve van de invoer en/of de bergplaats van een of meer hoeveelheden verdovende middelen en/of - (meermalen) (buiten de reguliere werktijden) het beveiligde gebied van Airside op Schiphol betreden en/of - (meermalen) aan boord van een vliegtuig gegaan om verdovende middelen te traceren en/of - (meermalen) aan boord van een vliegtuig foto's en/of (een) filmbestand(en) gemaakt van verstop/bergplaatsen van verdovende middelen en/of - (meermalen) foto's en/of filmbestanden van verstopplaatsen van verdovende middelen en/of (locaties) van vliegtuigen verstuurd en/of ontvangen en/of voorhanden gehad en/of - (meermalen) afspraken gemaakt omtrent het ontvangen en/of geven van een of meer geldbedragen en/of beloningen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken op grond van het volgende.
De verdachte had geen opzet op het van boord halen van de zich in het vliegtuig bevindende cocaïne en de doorvoer daarvan in Nederland. De verdachte heeft niet meer gedaan dan het doorgeven van informatie die te vinden is in openbare bronnen, terwijl hij niet in staat was bij de pier te komen waar het vliegtuig stond. Voorts was geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]).
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af.
Op 21 juni 2013 stuurde [medeverdachte 1] het volgende sms‑bericht naar de verdachte: “Kijk voor volgende week voor Ap”, waarop de verdachte antwoordde: “Ok bro”. Op 24 juni 2013 stuurde [medeverdachte 1] de volgende sms-berichten naar de verdachte: “Ze hebben iets gedaan gisteren 2” en dat is voor “Ap”. Diezelfde avond stuurde de verdachte om 18:19 uur aan [medeverdachte 1]: “Ben onderweg naar jou” (waarna zij elkaar ontmoetten voor de woning van [medeverdachte 1]).
Op 26 juni 2013 sms-te de verdachte naar [medeverdachte 1]: “Morgen gaat met 2 uurtjes weer door”, waarop [medeverdachte 1] antwoordde: “Dus gaat niet lukken”. De verdachte: “Nee hij gaat precies met 2 uur weg dus gelijk weer druk”. Op 27 juni 2013 stuurde [medeverdachte 1] aan de verdachte een bericht: “Konde niets doen met die vandaag” waarop de verdachte reageerde: “Nee te kort”. Op 28 juni 2013 om 02:50 uur sms-te de verdachte aan [medeverdachte 1]: “Als goed is blijft staan zij melden mij pas rond 11 uur dan hoor jij ook van mij ok”. Om 11:31 en 11:36 uur sms-te de verdachte naar [medeverdachte 1]: “Zelfde situatie als laatst td bezig” (…) “De jongens blijven tot 2 werken en houden in de gaten als kan gaan zij gelijk op”. Toen [medeverdachte 1] die middag liet weten dat hij nog niets had gehoord, sms-te de verdachte: “Ok zelfde situatie als toen ze weggingen gaan kijken of later weer naar binnen kunnen.” Toen [medeverdachte 1] diezelfde middag aan de verdachte vroeg of het was “weg gebracht of nog steeds in de buurt”, reageerde de verdachte als volgt: “Volgens hun weggebracht of staat aan hele andere kant td bezig begon aan gate toen buff vanaf daar is weg.” Om 15:23 uur sms-te de verdachte aan [medeverdachte 1]: “Als zij bij kunnen bro dan gaan ze erop”.
De verdachte had in deze periode regelmatig contact met [medeverdachte 2], die indertijd bij KLM op de luchthaven Schiphol werkte als laad- en los medewerker. Ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee (KMAR) heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij was benaderd door de verdachte om cocaïne van een ‘Curaçao-kist’ te halen die al een week rondvloog. Hij zou hiervoor 20% van de waarde krijgen. De cocaïne zou verstopt zijn in een luikje in de ‘belly’ van het vliegtuig, een compartiment waarvoor een schroevendraaier en tape nodig was. Op 28 juni 2013 rond 20.20 uur werd bij een doorzoeking van het KLM-vliegtuig PH-BFH in het achterste gedeelte van het laadruim ter hoogte van de staart van het vliegtuig (naar het hof begrijpt: de ‘belly’), achter een luik een tas met daarin twee pakketten cocaïne met een totaal nettogewicht van 1.967 gram aangetroffen. Dit luik was bevestigd met een aantal schroeven en de randen daarvan waren afgeplakt met tape.
Volgens het Centraal Informatiesysteem Schiphol (CISS) was voormeld vliegtuig op 24 juni 2013 om 07.00 uur vanuit Curaçao op Schiphol aangekomen en op 25 juni 2013 en 26 juni 2013 binnen een aantal uren na aankomst weer doorgevlogen naar verschillende andere bestemmingen. Op 27 juni 2013 zou het vliegtuig 2 uur en 10 minuten na binnenkomst weer doorvliegen. Op 28 juni 2013 is het vliegtuig vanuit Paramaribo op Schiphol aangekomen, waarna het vanaf de gate naar de buffer en vervolgens voor onderhoud naar een hangar is verplaatst.
Op 29 juni 2013 stuurde de verdachte aan [medeverdachte 1] het volgende bericht: “Geef ap door zondag blijft 2 uurtjes die jongen gaat zijn vakantie paar dagen uitstellen’, waarop [medeverdachte 1] aan de verdachte vroeg: “Van waar komt hij?”. Het antwoord van de verdachte hield in: “San fran naar nairob”. Uit raadpleging van het CISS is gebleken dat voormeld KLM-toestel op 30 juni 2013 vanuit San Fransisco (‘San Fran’) op Schiphol aan kwam en vervolgens diezelfde dag naar Nariobi (‘Nairob’) vertrok.
In de avond van 30 juni 2013 hebben [medeverdachte 2] en de verdachte elkaar ontmoet. De dagen daarna stuurde de verdachte de volgende sms-berichten naar [medeverdachte 1]: “Maandag gaat terug naar hun als ons niet lukt laat hun dan daar uithalen” en “Morgen laatste kans gab en anders moeten zij terug nemen” (30 juni 2013), en “Te druk en laat binnengekomen gaat hem niet lukken laat hun weghalen” (1 juli 2013). Uit raadpleging van het CISS is gebleken dat voormeld KLM-toestel op 1 juli 2013 later op Schiphol was binnengekomen dan gepland en diezelfde dag naar Curaçao is vertrokken.
Diezelfde dag sms-te de verdachte nog naar [medeverdachte 1]: “Nee beste is dat ze weghalen of voor die mokro laten”, waarop [medeverdachte 1] reageerde: “Ap zeg de dingen waren er niet in en er is nieuwe tape gezet”. Toen de verdachte reageerde met: “Meen je niet”, antwoordde [medeverdachte 1] als volgt: “Ja vriend nieuwe tape en alles”. Sultan sloot als volgt af: “Dan kan zijn dat het is gepakt of td”.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte onmiskenbaar gericht waren op de (verdere) invoer van cocaïne in Nederland, waarbij ene ‘Ap’ kennelijk een organiserende rol speelde. Het was aan de verdachte en [medeverdachte 1] te bewerkstelligen dat de cocaïne op Schiphol van boord van het KLM-vliegtuig PH-BFH zou worden gehaald en daartoe werd Schipholmedewerker [medeverdachte 2] ingeschakeld. Gelet op de inhoud van de telefonische contacten was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1].
Het hof betrekt hierbij voorts dat volgens het proces-verbaal ter terechtzitting van 18 november 2015 de verdachte heeft verklaard dat hij een foto had geregeld voor een Marokkaan die hij kende als Ap, opdat Ap drugs kon invoeren. Anders dan de verdediging gaat het hof ervan uit dat de verdachte dit daadwerkelijk heeft verklaard.
Gelet op het vorengaande wordt de stelling van de verdediging, dat de verdachte slechts informatie uit openbare bronnen heeft doorgegeven, als zeer onaannemelijk terzijde geschoven. Voorts kan als vaststaand worden aangenomen dat het Schipholpasje van [medeverdachte 2] hem volledige
clearancegaf, zodat hij bevoegd was zich op gehele Schipholterrein te begeven, dus ook bij de pier waar het bewuste KLM-toestel stond.
De tot vrijspraak strekkende verweren worden derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 28 juni 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 1.967 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, al dan niet aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. Daartoe is aangevoerd dat aan de medeverdachten in eerste aanleg aanzienlijk lagere straffen zijn opgelegd, terwijl de rechtbank had overwogen dat de verdachte een geringere rol heeft vervuld, en dat het recidiverisico van de verdachte volgens de reclassering laag is en de verdachte sinds de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in februari 2015 weer aan het werk is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van cocaïne gaat voorts gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de rol die de hierbij heeft gespeeld niet geringer is dan die van zijn medeverdachte [medeverdachte 1].
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden alleszins passend. Het hof ziet echter in de onderhavige zaak in het tijdsverloop sinds het plegen van het feit reden voor enige strafvermindering. In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het omtrent de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport ziet het hof geen grond voor verdere strafvermindering.
Het hof merkt op dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, nu deze bij beslissing van 10 februari 2015 slechts tot aan de inhoudelijke behandeling van de zaak is geschorst, thans weer van kracht is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 oktober 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.