ECLI:NL:GHAMS:2016:4211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
23-002620-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot doodslag en zware mishandeling, na een incident op 5 september 2015 te Halfweg, waarbij hij een andere jongere met een honkbalknuppel op het hoofd had geslagen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot jeugddetentie en een taakstraf. In hoger beroep heeft het hof de vrijspraak uitgesproken voor de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer wilde veroorzaken. Het hof oordeelde dat de verdachte in een emotionele situatie handelde om zijn broer te beschermen en niet de intentie had om te doden. Echter, het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan zware mishandeling, omdat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in een schedelbasisfractuur en hersenbloedingen. De straf die door de rechtbank was opgelegd, werd in hoger beroep herzien. Het hof legde een werkstraf op van 200 uren en 100 dagen jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht. Tevens werd de benadeelde partij gedeeltelijk in het gelijk gesteld in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

parketnummer: 23-002620-16
datum uitspraak: 20 oktober 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15‑760063‑15 en 15-760071-14 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] c.a. op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 5 september 2015 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede Ca, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met kracht met een honkbalknuppel, althans een hard/stevig voorwerp op/tegen het (achter)hoofd heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 5 september 2015 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede Ca, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur met hersenbloedingen en/of een open hoofdwond) heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meermalen met kracht met een honkbalknuppel, althans een hard/stevig voorwerp, op/tegen zijn (achter)hoofd te slaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 05 september 2015 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede Ca, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een of meermalen met kracht met een honkbalknuppel, in elk geval een hard en/of stevig voorwerp op/tegen het (achter)hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet heeft gehad – ook niet in voorwaardelijke vorm – op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals in casu de dood – is aanwezig indien de verdachte niet alleen wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar die kans ook ten tijde van zijn gedraging welbewust heeft aanvaard. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, naast de verklaringen van de verdachte en/of van bijvoorbeeld getuigen, afhangen van de objectief vast te stellen feiten en omstandigheden van het geval. En juist met betrekking daartoe zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van groot belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat het slaan met een honkbalknuppel op het achterhoofd naar de uiterlijke verschijningsvorm een geschikt middel kan zijn om iemand van het leven te beroven. Op basis van de verklaring van de verdachte en verklaringen van getuigen is het hof echter van oordeel dat de volgende contra-indicaties in aanmerking moeten worden genomen. De verdachte heeft eenmaal geslagen, met als kennelijk doel het stoppen van de vechtpartij waarin zijn broer was beland. Tot dat moment hield de verdachte zich afzijdig van de gewelddadige confrontatie(s) tussen verschillende jongeren; aan andersluidende verklaringen hecht het hof, mede gelet op hetgeen de verdediging daarover heeft aangevoerd, geen geloof. De verdachte kwam subiet in actie op het moment dat zijn broer naar zijn idee werd aangevallen. De verdachte heeft geen uitlatingen gedaan die enige intentie op de dood van het slachtoffer of het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans daarop zouden kunnen ondersteunen en ook overigens wees het gedrag van de verdachte daar niet op.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat gezien de (contra-indicerende) omstandigheden waaronder de verdachte het slachtoffer heeft geslagen niet is gebleken dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer welbewust heeft aanvaard, zodat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd en hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 september 2015 te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede c.a., aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, een schedelbasisfractuur met hersenbloedingen en een open hoofdwond, heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] opzettelijk eenmaal met kracht met een honkbalknuppel op zijn achterhoofd te slaan.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is, mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte in zoverre is toegelicht, geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het (subsidiair) bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
De bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder bijzondere voorwaarden en tot een taakstraf bestaande uit een leerstraf TACT Regulier voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met een toevoeging aan de bijzondere voorwaarden dat deelname aan behandeling zal plaatsvinden bij Pluryn “of een soortgelijke instelling”.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tijdens een vechtpartij tussen twee groepen schuldig gemaakt aan zware mishandeling door het slachtoffer met kracht met een honkbalknuppel op zijn achterhoofd te slaan. Ten gevolge van deze klap heeft het slachtoffer een schedelbasisfractuur met hersenbloedingen en een open hoofdwond opgelopen. Gelet op de aard van de mishandeling en de ernst van het letsel mag van geluk worden gesproken dat het slachtoffer het incident heeft overleefd. Het slachtoffer heeft veel pijn moeten doorstaan en enige tijd in het ziekenhuis moeten doorbrengen. Ook heeft hij door langer aanhoudende psychische en lichamelijke klachten lange tijd beperkingen ondervonden in zijn functioneren. Of hij ooit helemaal zal herstellen is onzeker.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op de volgende de persoon van de verdachte betreffende informatie:
  • rapporten van de Raad voor de kinderbescherming van 7 september 2015 en 29 april 2016;
  • rapporten van De Jeugd- & Gezinsbeschermers van 6 oktober 2015, 9 november 2015, 14 december 2015 en 6 september 2016;
  • hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht, onder meer door vertegenwoordigers van de Raad voor de kinderbescherming en De Jeugd- & Gezinsbeschermers.
Gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde is het hof van oordeel dat in beginsel bij dergelijke feiten een vrijheidsbenemende straf van langere duur dan het door de verdachte ondergane voorarrest passend is. In aanmerking genomen de specifieke situatie van de verdachte en de pedagogische doelen die de hem begeleidende instanties hebben gesteld, zal het hof echter geen jeugddetentie opleggen van langere duur dan het voorarrest. Ter bevordering van de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte zal het hof hem naast de jeugddetentie een leerstraf TACT Regulier opleggen.
Bovendien acht het hof, alles afwegende en de ernst van het bewezenverklaarde in aanmerking genomen, het opleggen van de maximale werkstraf, in voorwaardelijke zin en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden, passend en geboden. Gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte werkt het bij hem, zo is gemotiveerd gerapporteerd en toegelicht, in pedagogisch zorgelijke zin averechts indien de nakoming van de bijzondere voorwaarden wordt gevergd over de band van een voorwaardelijke jeugddetentie. Het belang dat de verdachte niet nog eens zoiets ernstigs begaat dient hier te prevaleren. Dit is overigens in lijn met de op de zitting gebleken bijzondere, reële wens van het slachtoffer.
Omdat uit de rapportages blijkt dat er rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte – indien hem niet bovengenoemd voorwaardelijk kader wordt opgelegd – wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal het hof bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Beslag

Het subsidiair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan, gelet op de omstandigheden waaronder de honkbalknuppel is aangetroffen, in strijd is met de wet, nu het valt onder categorie IV onder 7 van artikel 2 Wet wapens en munitie (WWM), en het algemeen belang.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.980,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.780,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof merkt voor de duidelijkheid op dat de benadeelde partij de vordering, die aanvankelijk € 23.000,10 bedroeg, ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verminderd met een bedrag van € 19,15 aan parkeerkosten in verband met ziekenhuisbezoeken, nu vergoeding van deze kosten reeds is begrepen in de gevorderde vergoeding voor ziekenhuisdagen, zoals omschreven in de bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding onder daggeldvergoeding.
De verdediging heeft de vordering op meerdere onderdelen gemotiveerd betwist.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van geleden immateriële schade overweegt het hof het volgende. Omdat het hof van oordeel is dat naar de hier te hanteren civielrechtelijke maatstaven sprake is van enige mate van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij, zal de gevorderde vergoeding van immateriële schade worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,-. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Met betrekking tot de materiële schadeposten waarvan vergoeding gevorderd wordt, geldt het volgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 272,82 voor reiskosten in verband met ziekenhuisbezoek, € 8,50 voor parkeerkosten bij het politiebureau en € 280,- voor ziekenhuisdagen. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Op grond van het bepaalde in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek komen ook de door de wettelijk vertegenwoordigers van de benadeelde partij gemaakte reis- en parkeerkosten voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van de gekwetste. Hierbij rekent het hof met de forfaitaire kilometervergoeding zoals toegepast in de vordering van de benadeelde partij, zodat niet het bedrag aan reiskosten dat volgt uit de onderliggende berekening, maar het daadwerkelijk gevorderde bedrag wordt toegewezen.
De vordering wordt afgewezen voor zover deze ziet op het bedrag van € 25,- voor extra kilometers, het bedrag van € 55,- voor extra telefoonkosten, het bedrag van € 620,- voor een jas en het bedrag van € 119,63 voor een fitnessabonnement, nu de vordering in zoverre gemotiveerd is betwist en niet nader is onderbouwd.
Voor zover de vordering ziet op een bedrag van € 16.100,- als vergoeding voor studievertraging is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 juni 2015 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 50 uur, subsidiair 25 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd zo frequent als de reclassering dit nodig acht te melden bij De Jeugd- & Gezinsbeschermers, afdeling Jeugdreclassering, Diakenhuisweg 19 te Haarlem, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van Pluryn of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Geeft opdracht aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
leerstrafvoor de duur van
35 (vijfendertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
17 (zeventien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat deze leerstraf zal bestaan uit het volgen van de agressieregulatietraining TACT Regulier.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
76 (zesenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1.00 stk honkbalknuppel kleur bruin.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.061,32 (vierduizend eenenzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 561,32 (vijfhonderdeenenzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.819,63 (tweeduizend achthonderdnegentien euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 819,63 (achthonderdnegentien euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering
voor het overige niet-ontvankelijken bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.061,32 (vierduizend eenenzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 561,32 (vijfhonderdeenenzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 juni 2015, parketnummer 15-760071-14, te weten van:
een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenjeugddetentie.
Heft op de geschorste voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. P.F.E. Geerlings en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2016.
Mr. B.A.A. Postma en mr. A.M. Kengen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.