In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de ontruiming van ongedocumenteerde vreemdelingen die tijdelijk in de Daalburgh, een opvanglocatie van het Leger des Heils, verblijven. De appellanten, twaalf ongedocumenteerde vreemdelingen, zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin hun vorderingen tot voortzetting van de zorgverlening door het Leger des Heils zijn afgewezen. De gemeente Amsterdam en het Leger des Heils hebben de ontruiming van de Daalburgh gevorderd, omdat de opvang van de appellanten op basis van het "Programma Vreemdelingen" was beëindigd. Het hof oordeelt dat de appellanten geen recht hebben op de zorg die zij claimen, omdat er geen behandelingsovereenkomsten zijn gesloten zoals bedoeld in artikel 7:446 BW. De opvang in de Daalburgh was niet bedoeld als medische zorg, en de appellanten zijn niet in aanmerking gekomen voor een verlenging van hun verblijf. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelt dat de ontruiming niet in strijd is met de artikelen 2 en 8 van het EVRM, aangezien de appellanten alternatieve opvang kunnen krijgen in een BBB-instelling of VBL van het Rijk. De kosten van het hoger beroep worden aan de appellanten opgelegd.