ECLI:NL:GHAMS:2016:4295

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
200.184.259/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats en omgangsregeling van minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling van de minderjarige kinderen [kind A] en [kind B] na de echtscheiding van hun ouders. De man, appellant in principaal hoger beroep, heeft op 20 januari 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 oktober 2015, waarin de kinderen voorlopig aan hem zijn toevertrouwd. De vrouw, geïntimeerde in principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzoekt de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen. De zaak is behandeld op 30 mei 2016, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gezinsmanager aanwezig waren.

De feiten tonen aan dat de ouders van 1994 tot 2013 een relatie hebben gehad en tot 2015 samenwoonden. Uit hun relatie zijn twee kinderen geboren. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de kinderen onder toezicht gesteld en een zorgregeling vastgesteld. De man stelt dat de kinderen grotendeels bij hem moeten verblijven, terwijl de vrouw een co-ouderschapsregeling voorstaat. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat een wijziging in de zorgregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is, gezien de chronische spanningen in de thuissituatie.

Het hof heeft besloten de behandeling van de zaak pro forma aan te houden tot 8 januari 2017, in afwachting van de voortgang van de hulpverlening en het traject "Kinderen uit de Knel". Het hof benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de hulpverlening voor de ontwikkeling van de kinderen. De beslissing over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling zal later worden genomen, afhankelijk van de voortgang van de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 1 november 2016
Zaaknummer: 200.184.259/ 01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/223698 / FA RK 15-1607
in de zaak in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.J.F. Manders te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 20 januari 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 21 oktober 2015 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem), met kenmerk C/15/223698 / FA RK 15-1607.
1.3.
De vrouw heeft op 26 februari 2016 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4.
De man heeft op 7 april 2016 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5.
De vrouw heeft op 20 mei 2016 een nader stuk ingediend.
1.6.
Op 23 mei 2016 is de hierna te noemen minderjarige [kind A] afzonderlijk door de voorzitter in bijzijn van de griffier gehoord. Ter terechtzitting van 30 mei 2016 heeft de voorzitter van de inhoud van het gesprek met [kind A] zakelijk mededeling gedaan.
1.7.
De zaak is op 30 mei 2016 ter terechtzitting behandeld.
1.8.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw V.A.S. Regout, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad);
- de gezinsmanager namens De Jeugd- & Gezinsbeschermers, hierna de GI.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben vanaf 1994 tot 2013 een relatie gehad en zij hebben tot 2015 samengewoond. Uit hun relatie zijn geboren [in] 2004 [A] (hierna: [kind A] ) en [in] 2009 [B] (hierna: [kind B] ) (hierna gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over de kinderen.
2.2.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 15 januari 2015 is, voor zover van belang, bepaald dat de kinderen voorlopig aan de man worden toevertrouwd. Voorts is de volgende tijdelijke zorgregeling vastgesteld:
de vrouw en de kinderen zijn gerechtigd omgang met elkaar te hebben:
  • maandag en dinsdag uit school tot 18.30 uur;
  • woensdag één keer in de veertien dagen uit school tot 18.30 uur;
  • vrijdag uit school tot 19.00 uur;
  • vakanties en feestdagen in beginsel bij helfte, in onderling overleg.
2.3.
In het dossier bevindt zich een rapport van de Raad van 2 april 2015 (hierna: het raadsrapport).
2.4.
Bij beschikking van 14 april 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem, hierna: de kinderrechter) zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 14 april 2015 tot 14 april 2016. Bij beschikking van 29 maart 2016 van de kinderrechter is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 14 april 2017 en het verzoek tot vervanging van de GI afgewezen.
2.5.
Op 20 april 2015 hebben de GI en de ouders afspraken gemaakt over een zorgregeling. Vanaf 30 juni 2015 hebben de kinderen op grond van een beslissing van de GI uitsluitend bij de vrouw verbleven en had de man alleen nog begeleide omgang met de kinderen. Sinds medio augustus 2015 zijn de kinderen weer een gedeelte van de tijd (onbegeleid) bij de man.
2.6.
Bij beschikking van 19 augustus 2015 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) is naar aanleiding van een verzoek van de GI een tijdelijke regeling vastgesteld en is het vonnis van 15 januari 2015 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) gewijzigd in die zin dat de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld:
even weken:
  • maandag na school tot dinsdag naar school zijn [kind B] en [kind A] bij de vrouw;
  • dinsdag bij de man;
  • woensdag bij de man;
  • donderdag bij de man;
  • vrijdag na school tot dinsdag naar school bij de vrouw;
oneven weken:
  • maandag bij de vrouw;
  • dinsdag bij de man;
  • woensdag na school tot donderdag naar school bij de vrouw;
  • donderdag hij de man;
  • vrijdag na school tot maandag naar school bij de man;
vakanties:
- verdeling bij helfte.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man bepaald en is de beschikking van 19 augustus 2015 van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) in zoverre gewijzigd dat de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is vastgesteld:
De kinderen verblijven bij de vrouw:
  • iedere even week van maandag uit school tot de week erna maandag naar school, met dien verstande dat [kind A] tijdens de weekenden dat hij bij de vrouw verblijft door de man wordt opgehaald om naar basketbalwedstrijden/- trainingen te gaan, waarbij de man [kind A] bij de vrouw ophaalt en hem ook weer bij haar terugbrengt;
  • gedurende de helft van alle feestdagen en (school)vakanties, een en ander in nader overleg tussen partijen overeen te komen, met dien verstande dat de kinderen in de twee weken durende vakanties bij ieder van de ouders verblijven conform de reguliere zorgregeling.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw te bepalen dat de kinderen iedere even week van maandag uit school tot de week erna maandag naar school bij haar verblijven en iedere oneven week van maandag uit school tot de week erna maandag naar school bij de man, alsmede dat zij gedurende de helft van alle feestdagen en (school)vakanties bij haar verblijven, waarbij de kinderen gedurende de andere helft van deze dagen/vakanties bij de man verblijven, een en ander in nader overleg tussen partijen overeen te komen, althans een regeling vast te stellen die de rechtbank in overeenstemming acht met de belangen van de kinderen. Tevens heeft zij verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn.
De man heeft bij zelfstandig verzoek verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem
te bepalen en verzocht een zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen in de even weken van vrijdag na school tot maandag naar school bij de vrouw verblijven en in de oneven weken van woensdag uit school tot donderdagochtend naar school. Voorts heeft hij verzocht te bepalen dat [kind A] tijdens de weekenden dat hij bij de vrouw verblijft door hem wordt opgehaald om naar basketbalwedstrijden/-trainingen te gaan, waarbij hij [kind A] bij de vrouw ophaalt en hem ook weer bij haar terugbrengt. De man heeft verzocht de vakanties en feestdagen bij helfte te verdelen, inhoudende dat de kinderen de herfst- en kerstvakantie van het schooljaar 2015/2016 volledig bij hem verblijven en de rest van de schoolvakanties conform het schema van de GI.
3.2.
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen en primair te bepalen dat [kind A] en [kind B] één middag in het weekend bij de vrouw verblijven, subsidiair één dag in het weekend bij de vrouw verblijven en meer subsidiair één weekend in de veertien dagen bij de vrouw verblijven van vrijdag uit school tot zondag 19.00 uur, althans een regeling die het hof in het belang van de kinderen acht.
3.3.
De vrouw verzoekt in hoger beroep de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoeken af te wijzen en verzoekt in incidenteel hoger beroep te bepalen dat:
  • het hoofdverblijf van de kinderen bij de vrouw zal zijn;
  • de bestreden beschikking voor het overige wordt bekrachtigd, met dien verstande dat de daarin vastgestelde regeling betreffende de basketbalwedstrijden en -trainingen van [kind A] vervallen wordt verklaard.
3.4.
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw in incidenteel hoger beroep af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor bij wie van partijen de kinderen hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben. Voorts ligt de zorgregeling tussen de vrouw en de kinderen ter beoordeling voor.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder de onderhavige geschillen omtrent de hoofdverblijfplaats en zorgregeling, een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.3.
Gelet op de inhoud van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep en hun onderlinge samenhang ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
4.4.
De man stelt zich -samengevat- op het standpunt dat een co-ouderschapsregeling niet in het belang is van de kinderen, te meer nu de communicatie tussen de ouders nog steeds te wensen overlaat. De rechtbank heeft ten onrechte geen rekening gehouden met hetgeen in het verzoek van de GI van 11 augustus 2015 tot wijziging van de verdeling van de zorgregeling als motivering staat vermeld, te weten dat het in het belang van de kinderen is om grotendeels bij hun vader te verblijven vanwege het feit dat de kinderen grotendeels zijn opgegroeid bij de man thuis en zij hebben aangegeven dat zij hun vader missen. De man heeft voorts zorgen over de veiligheid van de kinderen vanwege het verbaal en fysiek agressieve gedrag van de vrouw. De kinderen zijn volgens de man bang voor de vrouw. Een en ander blijkt volgens hem ook uit het raadsrapport. De man heeft geen vertrouwen meer in de GI, omdat de GI gedurende de ondertoezichtstelling onvoldoende in staat is gebleken om de zorgen om de veiligheid van de kinderen weg te nemen. De man meent dat de behandeling van de kinderen door een onafhankelijke kinderpsycholoog meer recht doet aan de kinderen. Het al dan niet meedoen aan het traject “Kinderen uit de Knel” betekent nog niet dat de veiligheid van de kinderen voldoende gewaarborgd wordt. De man is volgens hem vanaf het uiteengaan van partijen, maar ook daarvoor al, op zoek naar hulp voor de kinderen. Het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen van de man naar de vrouw, zal naar zijn mening niet leiden tot een oplossing voor de kinderen.
4.5.
De vrouw stelt zich -samengevat- op het standpunt dat de huidige zorgregeling de kinderen rust en duidelijkheid heeft gebracht, dit blijkt volgens haar ook uit het gezinsplan van de GI. De kinderen hebben bij herhaling naar voren gebracht dat zij het bij beide ouders fijn vinden. Volgens de vrouw heeft zij diverse pogingen ondernomen om in gesprek te gaan met de man, maar blijft de man dit weigeren en houdt de geboden hulpverlening aan de kinderen en aan partijen als ouders af. De rechtbank heeft ten onrechte de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de man bepaald. De kinderen hebben een sterke behoefte aan (een ongeclausuleerd en onbelast) contact met beide ouders. De communicatie tussen partijen laat te wensen over, deze is ook niet substantieel verbeterd sinds de ondertoezichtstelling. Ook zijn er zorgen over de financiële situatie van de man en is het duidelijk dat hij de gezamenlijke woning niet aan zich kan laten toebedelen.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte overwogen dat de vrouw er geen bezwaar tegen heeft dat [kind A] tijdens zijn verblijf bij haar door de man wordt opgehaald om naar basketbalwedstrijden/-trainingen te gaan, waarbij hij [kind A] bij de vrouw ophaalt en hem ook weer bij haar terug brengt.
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling wel degelijk bezwaren geuit tegen deze regeling waarbij zij in feite buiten de sportactiviteiten van [kind A] wordt gehouden. Gelet op het feit dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de man is bepaald en de huidige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken slaat de “machtsbalans” door naar de man en zorgt deze regeling voor onnodige stressmomenten, aldus de vrouw.
4.6.
De Raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd dat een wijziging in de zorgregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De kinderen worden in hun ontwikkeling bedreigd, zij kampen met chronische spanningen die zijn ingegeven door hun omgeving. Zolang partijen niet nader tot elkaar komen blijft de ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen in stand. De Raad is het met de GI eens dat er geen sprake is van een onveilige situatie bij de moeder, ook al kan zij zeker nog leren, bijvoorbeeld wat het voor de kinderen betekent als zij haar stem verheft. Alle deskundigen zijn er het over eens dat de kinderen veilig bij de moeder kunnen opgroeien. Ten aanzien van het hoofdverblijf heeft de Raad ten zitting in hoger beroep voorgesteld dat wellicht een van de kinderen het hoofdverblijf bij de man kan hebben en een bij de vrouw. De Raad adviseert partijen het traject “Kinderen uit de Knel” te volgen om nader tot elkaar te komen.
4.7.
De gezinsmanager heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de GI vermoedt dat de kinderen een posttraumatische stress stoornis hebben ten gevolge van de complexe relatie en echtscheiding van partijen. Op het moment van een stemverheffing worden zij getriggerd. Volgens de GI is het niet onveilig bij de vrouw thuis. Het is van belang dat kinderen hulpverlening krijgen in het traject “Kinderen uit de Knel” en gesprekken met het KJTC. Helaas komen deze trajecten niet van de grond. Dit komt voornamelijk omdat de man niet wil meewerken omdat hij behandeling bij een onafhankelijke kinderpsycholoog wenst. De GI denkt dat [kind A] in het kindgesprek vooral zijn loyaliteit naar vader geuit heeft. De vrouw gunt de kinderen contact met de man, andersom lijkt dit niet het geval. De GI heeft het vermoeden dat de vader de ontwikkeling van de kinderen onvoldoende stimuleert en de hulpverlening stagneert door zijn houding. Het is voor de kinderen beter als hun hoofdverblijf bij de vrouw wordt bepaald.
4.8.
[kind A] heeft ter gelegenheid van zijn gesprek met de voorzitter, kort en zakelijk weergegeven, verklaard dat hij meer bij zijn vader wil zijn. Hij vindt dat zijn moeder vaak boos wordt en op de momenten dat zijn moeder boos wordt voelt [kind A] zich niet prettig. [kind A] heeft verder ook leuke dingen bij zijn moeder benoemd. [kind A] heeft voorts verklaard dat hij het fijn vindt om met de gezinsmanager en de hulpverlener van het KJTC te praten. [kind A] vindt het moeilijk dat zijn ouders het niet eens kunnen worden over dingen.
4.9.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Er is sprake geweest van langdurige relatieproblematiek tussen de ouders die grote spanningen heeft gegeven in de thuissituatie. Toen partijen nog samen waren en gedurende de periode dat zij na het verbreken van hun relatie nog samen in de gezamenlijke woning verbleven, hebben zij vaak heftige en emotionele ruzies gehad, waar de kinderen oor- en ooggetuige van zijn geweest. Ook thans lukt het de ouders nog niet om gezamenlijk afspraken te maken over de kinderen en op een constructieve wijze met elkaar te communiceren over een passende oplossing. De ouders belasten de kinderen daardoor (onbedoeld) met volwassen problematiek.
Bij het gezin zijn sinds 2011 meerdere instanties/hulpverleners betrokken (geweest), zoals Lorentzhuis, politie, Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG), Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Amsterdam (AMK) en Veilig Thuis en hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden met de ouders en/of de kinderen. Uit deze gesprekken en contacten blijkt dat de man steeds aangeeft dat de kinderen niet veilig zijn bij de vrouw omdat zij agressief gedrag zou vertonen. Veilig Thuis heeft begin 2015 in overleg met de ouders ambulante spoedhulp (ASH) ingezet om de rust en veiligheid voor de kinderen terug te brengen. ASH was voornemens daarna Signs of Safety (SoS) in te zetten om met de ouders en de kinderen een lange termijn traject in te gaan gericht op de veiligheid en op wat de kinderen behoeven. De ouders konden echter geen overeenstemming bereiken waardoor SoS geen doorgang kon vinden. Na intern overleg heeft Veilig Thuis besloten een verzoek tot onderzoek bij de Raad te doen. De Raad heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de vraag of er sprake is van een zodanig ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen dat een kinderbeschermingsmaatregel in de vorm van een ondertoezichtstelling nodig is. Uit het raadsrapport blijkt dat de Raad ernstige zorgen heeft over de opvoedingssituatie van de kinderen, zij groeien op in een situatie waarin er sprake is van chronische spanningen tussen ouders. De kinderen hebben jarenlang in een opvoedsituatie verbleven met ouders die niet met elkaar samenwerkten en communiceerden. Ook nu ouders uit elkaar zijn blijven deze spanningen voortbestaan. De kinderen zijn frequent getuige geweest van ruzies tussen ouders. De man handelt sterk vanuit zijn eigen beleving en zorg voor de kinderen, waarin hij van mening is dat moeder niet goed voor de kinderen kan zorgen. De zorgen die hij hierover uit, kunnen echter niet concreet gemaakt worden. De Raad maakt zich zorgen over de mate waarin de man de kinderen naar zich toetrekt en de vrouw weinig ruimte geeft in de levens van de kinderen, dit ondanks het gegeven dat de kinderen daarin duidelijk andere behoeftes aangeven. Een andere grote zorg is dat de hulpverlening die wordt aangereikt geen doorgang kan vinden omdat de man de vrouw hierin niet wil betrekken of omdat hij het niet eens is met de visie van de hulpverlening op de problemen. Door de beschreven situatie lijkt er een patstelling te zijn ontstaan waarbinnen ouders niet tot samenwerking komen, de kinderen hun moeder missen en steeds verder in een loyaliteitsconflict geraken. De Raad acht gezien de complexiteit van de zaak, de verschillende visies van ouders, het loyaliteitsconflict waarin beide kinderen verkeren en het wantrouwen van vader naar moeder een ondertoezichtstelling voor een jaar noodzakelijk.
Bij beschikking van 14 april 2015 zijn de kinderen voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de GI pogingen gedaan om met partijen tot een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te komen. Beide kinderen zijn in oktober 2015 gezien door de psycholoog van het KJTC. Bij [kind A] is een posttraumatische stress stoornis gediagnostiseerd en bij [kind B] is sprake van lichamelijke onrust, spanningen en emotieregulatie problematiek. Het KJTC heeft “Kinderen uit de Knel” geadviseerd. Omdat er een wachtlijst was voor “Kinderen uit de Knel” heeft de GI in december 2015 ambulante hulpverlening vanuit KJTC ingezet. Doel is om meer zicht te krijgen op de opvoedingssituatie bij de man en bij de vrouw thuis. Deze hulpverlening bestaat uit gesprekken met de kinderen (een keer per drie weken) en individuele gesprekken met de ouders. In februari 2016 zouden de ouders en de kinderen starten bij “Kinderen uit de Knel”. Dit is echter niet van de grond gekomen omdat de man zijn medewerking niet wilde verlenen. De GI heeft daarom in mei 2016 de man een schriftelijke aanwijzing gegeven om mee te werken aan “Kinderen uit de Knel”. Ter zitting in hoger beroep heeft de man aangegeven dat er inmiddels een afspraak is gemaakt en dat het traject “Kinderen uit de Knel” zal worden ingezet.
4.10.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof zich in dit stadium nog onvoldoende voorgelicht om een oordeel te kunnen geven over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. Zowel de Raad als de GI hebben aangegeven dat het van belang is dat partijen deelnemen aan het traject “Kinderen uit de Knel”. Nu dit traject eindelijk van de grond lijkt te komen, is het hof van oordeel dat, alvorens in deze zaak een beslissing te kunnen nemen, het verloop van dit traject afgewacht dient te worden. Doordat de kinderen opgroeien in een chronisch spanningsvol en onveilig opvoedklimaat worden zij ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen kunnen geen onbelast contact hebben met beide ouders, waardoor zij in een ernstig loyaliteitsconflict verkeren. Aan deze situatie dient in het belang van de kinderen zo spoedig mogelijk een einde te komen. Op dit moment heeft hulpverlening aan de ouders en de kinderen prioriteit. Gelet op de zorgen ten aanzien van de ontwikkeling van de kinderen, is het van groot belang dat partijen spoedig hun onderlinge verhouding en communicatie verbeteren. Het hof adviseert partijen dan ook met klem hun volledige medewerking te verlenen aan “Kinderen uit de Knel” en de hulpverlening door het KJTC. Na beëindiging van dit traject kan worden bezien of een wijziging van de zorgregeling en hoofdverblijfplaats, eventueel voor een van beide kinderen, aan de orde is. Bovendien is het hof van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is om hun situatie gedurende het traject “Kinderen uit de Knel” ingrijpend te veranderen door de zorgregeling of verblijfplaats te wijzigen. Dit zal alleen maar meer onrust veroorzaken. Voorts is het naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een veiligheidsrisico bij de vrouw thuis. De man heeft dit niet, althans onvoldoende, onderbouwd en geconcretiseerd. Ook de gezinsplannen van de GI en het raadsrapport bieden hiervoor geen aanknopingspunten. Gelet op de posttraumatische stress stoornis van [kind A] en de signalen van [kind A] over de boosheid van de vrouw, acht het hof het echter wel van belang dat door de GI en KJTC aandacht wordt besteed aan mogelijke stemmingswisselingen bij de vrouw. Tevens dient aandacht te worden besteed aan de door de Raad en de GI gesignaleerde weigerachtige houding van de man jegens de hulpverlening.
4.11.
Het hof zal in afwachting van nadere informatie over het verloop van de hulpverlening door het KJTC en het traject “Kinderen uit de Knel” de behandeling van de zaak ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling pro forma aanhouden tot zondag 8 januari 2017. Daarbij verzoekt het hof de advocaten van partijen uiterlijk twee weken voor genoemde datum het hof schriftelijk te berichten omtrent de voortgang van het traject “Kinderen uit de Knel” en de hulpverlening door het KJTC en in hoeverre deze hulpverlening nieuwe inzichten omtrent de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats heeft opgeleverd.
4.12.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
alvorens verder te beslissen:
bepaalt dat de behandeling van de zaak ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling en de hoofdverblijfplaats pro forma zullen worden aangehouden tot 8 januari 2017;
verzoekt de advocaten het hof uiterlijk twee weken voor de genoemde datum schriftelijk te informeren over het verloop van de hulpverlening bij het KJTC en het traject “Kinderen uit de Knel” zoals weergegeven onder 4.11.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en mr. A.R. van Wieren in tegenwoordigheid van mr. C.L. de Lussanet de la Sablonière-Buikema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2016.