ECLI:NL:GHAMS:2016:4301

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2016
Publicatiedatum
4 november 2016
Zaaknummer
200.131.156/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en auteursrechtinbreuk door PostNL wegens valsheid van postzegels

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van PostNL tegen [appellant], die beschuldigd werd van het vervaardigen, verspreiden en verkopen van valse postzegels. De zaak draait om de vraag of de postzegels vals waren en of [appellant] aansprakelijk is voor auteursrechtinbreuk en onrechtmatige daad. PostNL stelt dat [appellant] op grote schaal valse postzegels heeft geproduceerd en verkocht, wat leidt tot schade voor het bedrijf. Het hof heeft in eerdere arresten al aangegeven dat er een deskundigenonderzoek zou worden gelast, maar heeft uiteindelijk besloten om hiervan af te zien, omdat er voldoende bewijs was dat de zegels vals waren. Het hof concludeert dat [appellant] wist of had moeten weten dat de zegels vals waren, en dat hij als bestuurder van Vago/Verzendpro aansprakelijk is voor de schade die PostNL heeft geleden. Het hof heeft een voorschot op de schadevergoeding toegewezen, maar niet het volledige bedrag dat door PostNL was gevorderd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders in gevallen van onrechtmatige daad en auteursrechtinbreuk.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I AOF
zaaknummer : 200.131.156/01
zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/513450/HA ZA 12-383
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 1 november 2016
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] , [land] ,
thans gedetineerd,
appellant,
advocaat aanvankelijk mr. H.M.J. Offermans te Roermond, laatstelijk mr. M.R.H. Meijer te St. Odiliënberg (op 5 januari 2016 onttrokken),
tegen

1.POSTNL N.V,

gevestigd te Den Haag,
2.
KONINKLIJKE POSTNL B.V.,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerden,
advocaat: mr. T.R.B. de Greve te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Appellant wordt hierna [appellant] genoemd, beide geïntimeerden tezamen (in vrouwelijk enkelvoud) PostNL.
Voor het procesverloop tot 29 september 2015 wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van die datum.
[appellant] heeft een akte met producties genomen.
PostNL heeft een antwoordakte genomen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het gaat in deze zaak, zeer kort samengevat, om een vordering van PostNL die is gebaseerd op een beweerdelijke inbreuk op auteursrechten en/of een onrechtmatige daad gepleegd door [appellant] , bestaande in het op grote schaal vervaardigen, verspreiden en verkopen van valse postzegels (dan wel aansprakelijkheid ex art. 6:166 jo6:162 BW in dat verband). In het tussenarrest van 11 november 2014 (hierna: het tweede tussenarrest) heeft het hof aangekondigd dat het voornemens is een deskundigenbericht te gelasten. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten. Bij haar akte in dat kader heeft PostNL een nieuwe productie - een brief van Walsall Security Printers Ltd d.d. 11 december 2014 - overgelegd, waarna [appellant] in de gelegenheid gesteld is zich daarover uit te laten.
2.2
[appellant] heeft zich uitgelaten over de productie en vervolgens om aanhouding van de zaak verzocht, totdat in de strafzaak -die thans tegen [appellant] aanhangig is bij de rechtbank Limburg en waarin de valsheid van de postzegels evenzeer een belangrijk punt vormt- door de rechter-commissaris (getuigen)deskundigen zijn gehoord. Tegen dat aanhoudingsverzoek heeft PostNL zich verzet.
De zaak zal niet worden aangehouden. De verdere vertraging die de zaak daardoor nog zal oplopen is niet te verenigen met de goede procesorde. Het hof verwijst naar zijn overweging in het tweede tussenarrest onder 3.2.
2.3
valsheid- deskundigenonderzoek
In het tweede tussenarrest heeft het hof overwogen dat voor de toewijsbaarheid van de vorderingen van PostNL wezenlijk is dat de zegels in kwestie vals waren. Als zij dat niet waren is hetgeen PostNL stelt zowel voor de auteursrechtinbreuk als voor de onrechtmatige daad (de cumulatieve dan wel alternatieve grondslagen van de vorderingen van PostNL), onvoldoende. Vervolgens heeft het hof (in 3.8) hetgeen PostNL tot op dat moment aan bewijsmateriaal had bijgebracht voldoende geacht om de valsheid voorshands vaststaand te achten. Overwogen is dat [appellant] zich wel voldoende gemotiveerd heeft verweerd om te worden toegelaten tot tegenbewijs. Het hof heeft aangekondigd dat het in dat kader een deskundigenonderzoek zal gelasten en partijen gevraagd zich uit te laten over de te benoemen deskundige en de aan deze te stellen vragen.
[appellant] heeft een voorstel gedaan voor de te benoemen deskundige (H.W. van der Vlist en/of M.H.M. van Eert) en nadere stellingen ingenomen over het aan de deskundige voor te leggen materiaal, maar geen vragen voorgesteld. Hij heeft voorts nadere stukken op het punt van de valsheid ingebracht.
PostNL heeft in haar antwoordakte aangevoerd en onderbouwd dat die nadere stukken op andere zegels slaan dan de zegels (Beatrix- en zakenzegels) die in deze zaak aan de orde zijn. Zij heeft het hof gemotiveerd verzocht om af te zien van een deskundigenbericht. In dat kader heeft zij gewezen op de reeds voorhanden deskundigenberichten, het verder bijgebrachte bewijsmateriaal en het ontbreken van een steekhoudende alternatieve verklaring zijdens [appellant] ten aanzien van een aantal relevante aspecten, zoals de herkomst van de grote hoeveelheid aangetroffen zegels en de wijze waarop de zegels werden gebruikt.
2.4
Het is vaste jurisprudentie dat het aan de rechter is om te beslissen of en zo ja hoe en in hoeverre hij behoefte heeft aan deskundige voorlichting. Anders dan bij de vraag of een partij wordt toegelaten tot (getuigen)bewijs mag daarbij de verwachting omtrent de toegevoegde waarde van het deskundigenbericht een rol spelen.
2.4.1
Het hof ziet in dit geval aanleiding om terug te komen op zijn eerdere beslissing dat een deskundigenbericht zal worden gelast. Redengevend daarvoor is dat de door [appellant] zelf voorgestelde deskundigen, naar hij ook zelf stelt, al een rapport hebben uitgebracht dat deel uitmaakt van het dossier, waartegen [appellant] geen concrete bedenkingen heeft geuit. De door [appellant] nader overgelegde stukken zien, naar uit die stukken zelf blijkt, niet op de Beatrix- en zakenzegels die hier aan de orde zijn. Zij behoeven dan ook geen nadere bespreking.
Voorts zijn er inmiddels diverse deskundigenonderzoeken (sommige op verzoek van PostNL opgemaakt, andere in het kader van de strafzaak uitgebracht) in het geding gebracht, alsmede nadere informatie van de drukkers die de betrokken zegels voor PostNL (althans haar rechtsvoorgangers) drukten. Dat materiaal bevat (kleuren)kopieën en vergrotingen van de in de strafzaak inbeslaggenomen zegels die vermoed worden vals te zijn (hierna ook: dubieuze zegels) en van het vergelijkingsmateriaal, zegels waarvan vast staat dat ze echt zijn.
Het hof is daarmee voldoende voorgelicht over de verschillen tussen de bij Vago/Verzendpro aangetroffen dubieuze zegels en de echte zegels en daarmee over de beweerde valsheid.
2.4.2
Daarbij heeft het hof niet uit het oog verloren dat de thans beschikbare rapporten tot stand gekomen zijn zonder dat [appellant] aan de deskundigen eigen vragen heeft kunnen voorleggen. Dat verweer houdt het hof (anders dan PostNL kennelijk doet) voor feitelijk juist, nu de beschikbare rapporten geen vragen van [appellant] of zijn advocaat vermelden en evenmin reppen van een aan hem geboden gelegenheid om vragen te stellen. Toch baat het [appellant] niet. [appellant] heeft immers in het kader van deze procedure, ondanks het verzoek daartoe van het hof, geen vragen geformuleerd die hij aan de deskundigen voorgelegd wil zien. Ook overigens heeft hij niet toegelicht welke vragen hij, ware hem daartoe gelegenheid geboden, aan de reeds geraadpleegde deskundigen had willen stellen. Dit brengt mee dat het hof er vanuit moet gaan dat bij [appellant] geen relevante vragen leven. Voor zover [appellant] heeft geklaagd over het gebrek aan mogelijkheid om opmerkingen over de deskundigenrapporten te maken miskent hij, dat hij die gelegenheid in deze procedure heeft gehad. Zelfs bij de (hierna te citeren) rapporten die hij zelf heeft overgelegd heeft hij geen opmerkingen gemaakt, anders dan ten aanzien van de herkomst van de onderzochte zegels. Op die opmerkingen wordt hierna teruggekomen, doch zij missen belang voor de vraag of van een thans in te winnen deskundigenbericht relevante nadere informatie te verwachten valt op het punt van de gestelde valsheid van de zegels.
Het hof komt dus terug op zijn eerdere beslissing en ziet af van het inwinnen van een deskundigenbericht.
2.5
In het tweede tussenarrest was overwogen:
3.7
De basis voor de vorderingen van PostNL is de volgens PostNL evidente, maar door [appellant] betwiste valsheid van de Beatrixzegels en de zakenzegels die zijn aangetroffen. (…) [appellant] betwist niet dat hij, althans Vago/Verzendpro, zakenzegels en Beatrixzegels heeft verkocht en verspreid. Hij stelt dat het gaat om incourante, maar echte postzegels -al dan niet in de vorm van grote vellen- die door PostNL of met haar toestemming na 1 januari 1977 in het verkeer zijn gebracht, welke [appellant] (althans Vago/Verzendpro) alleen heeft doorverkocht. Omdat niet algemeen bekend was dat deze zegels nog gebruikt mochten worden om post te frankeren bezaten allerlei marktpartijen grote hoeveelheden van deze zegels. [appellant] (althans Vago/Verzendpro) heeft deze postzegels, na ze uit erfenissen, verzamelingen, faillissementen en op beurzen te hebben verworven en/of, als het ging om vellen, te hebben losgesneden, tegen scherpe prijzen gesorteerd aan belangstellenden verkocht.
Als deze lezing juist is, valt niet in te zien waarin de auteursrechtinbreuk gelegen zou zijn. De postzegels waren dan immers reeds door PostNL in het verkeer gebracht en PostNL erkent dat doorverkoop daarna is toegestaan. (…) Als de zegels echt waren valt ook de onrechtmatigheid van de handelwijze van [appellant] jegens PostNL niet in te zien. (…)
3.8
Anders dan PostNL acht het hof op dit moment de valsheid geen vaststaand feit. Er zijn echter op verzoek van PostNL uitgebrachte rapporten overgelegd die het standpunt van PostNL op dit punt in verregaande mate ondersteunen, zodat er voldoende grond is om PostNL voorshands in het bewijs van de valsheid geslaagd te achten, behoudens tegenbewijs.
Bij deze overwegingen blijft het hof. Tegen de stelling van PostNL ‘
de zegels zijn vals’heeft [appellant] ingebracht ‘
dat zijn ze niet, althans ik wist dat niet’.Nu geen deskundigenbericht wordt gelast ziet het hof zich gesteld voor de vraag of [appellant] in de gelegenheid gesteld moet worden om, op het punt van de valsheid, tegenbewijs te leveren door middel van getuigen. Anders dan PostNL meent is het hof van oordeel dat de aard van dat standpunt van [appellant] meebrengt, dat hij zijn verweer slechts beperkt kon concretiseren en onderbouwen.
2.6
valsheid –inhoudelijk oordeel
Het eerste element, het ontbreken van de valsheid zelf, leent zich naar zijn aard in beginsel niet voor bewijs door getuigen. [appellant] heeft ook niet betoogd dat dat in dit geval anders zou zijn. Het hof zal zich daarover zelf een oordeel vormen aan de hand van voormeld bewijsmateriaal.
Dat oordeel houdt in, dat vast is komen te staan dat de zegels vals zijn. Het hof komt tot die conclusie op grond van het volgende.
De onderzochte dubieuze zegels zijn de zegels die in het strafrechtelijk onderzoek in beslaggenomen zijn, ten dele nadat zij eerder in civielrechtelijk bewijsbeslag waren genomen. Het betreft zegels die zijn aangetroffen in december 2011, meer in het bijzonder bij de hierna te noemen gelegenheden. Op 9 december 2011 heeft PostNL op het adres [adres 1] een proefaankoop gedaan. PostNL heeft in het sorteercentrum op 7 tot en met 16 december 2011 diverse zendingen gecontroleerd die werden verzonden vanuit, onder andere, het adres van de website van Vago/Verzendpro. In deze periode zijn op het sorteercentrum 148 (aangetekende) poststukken onderschept. De afzenders frankeerden de enveloppen met stickers met deels echte en deels dubieuze postzegels. Een van de enveloppen was beschadigd en niet gesloten. Deze envelop bevatte ook vellen met deels dubieuze en deels echte postzegels. Op 14 december 2011 werden alle (ter verzending aangeboden) pakketten in de sorteercentra en depots van PostNL gecontroleerd. Het aantal ter verzending aangeboden pakketten op die dag die waren voorzien van stickers met dubieuze postzegels bedroeg ruim 1.000 stuks.
Op 22 december 2011 heeft de politie het pand van Philamunt op het adres [adres 2] en de zich op dat terrein bevindende portacabin, in gebruik bij Vago/Verzendpro, bezocht. Het bleek dat de portacabin nagenoeg leeg was. Wel werden nog enkele strookjes met dubieuze postzegels in de vensterbank aangetroffen en visitekaartjes, posttarieven en dozen met zo’n ruim 1.200 facturen.
(Dit is een meer gedetailleerde weergave van de feiten die als respectievelijk 2.11, 2.8 en 2.10 in het tweede tussenarrest als vaststaand zijn opgenomen.)
De inbeslagneming in strafrechtelijk kader brengt mee, dat geen twijfel bestaat over de vraag of de inbeslaggenomen zegels inderdaad bij Vago/Verzendpro zijn aangetroffen dan wel als voormeld bij PostNL. Dat niet exact is vermeld welke van de aldus aangetroffen en inbeslaggenomen zegels de deskundigen hebben onderzocht doet niet ter zake, nu alle zegels afkomstig waren van Vago/Verzendpro en uit de rapporten blijkt, dat alle onderzochte zegels dezelfde kenmerken vertoonden.
2.6.2
De zegels wijken volgens de deskundigen op een aantal punten af van de echte zegels, te weten (onder meer)
-de weerkaatsing van zichtbaar licht;
-de perforaties;
-de fosforlaag en daarmee de reactie op ultraviolet licht.
2.6.3
[appellant] heeft zelf (in zwart-wit) rapporten overgelegd van Andrew Christie, J. Vos en O. Postmus; PostNL heeft van diezelfde rapporten (die in de strafzaak zijn overgelegd in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek) kleurkopieën ingebracht.
A. Christie, namens Walsall Security Printers Limited, vermeldt in de conclusie van zijn briefrapport van 23 juli 2014 aangaande de Beatrixzegel (in de Nederlandse beëdigde vertaling):
-het kenmerkende cellulaire drukpatroon en de inktdichtheid van de elementen komen niet overeen.
-de schaduwen en kleuren van de gedrukte afbeeldingen komen niet overeen.
-op de verdachte zegels is geen fosforinkt gebruikt.
-de vorm, kwaliteit en consistentie van de gestanste perforaties zijn allemaal verschillend.
2.6.4
J. Vos en O. Postmus, werkzaam bij Joh. Enschede Security Print, vermelden in de conclusie van hun briefrapport van 29 juli 2014:
Alle onderzochte postzegels wijken op diverse essentiële punten af van de originele postzegels die door Joh. Enschedé Security Print zijn geproduceerd.
Het rapport ziet zowel op de Beatrixzegels als op de zakenzegels. Zij vermelden in hun rapport omtrent de zakenzegels voorts dat deze zijn gedrukt in offset en niet, zoals de originele zegels, in rasterdiepdruk, dat ze zijn gedrukt op glanzend papier dat afwijkt van het matte papier, dat dit papier geen couche-laag heeft, dat de tanding afwijkt, dat de afbeelding afwijkend is en dat de zegels geen fosforlaag hebben. Ten aanzien van de Beatrixzegels stellen zij dezelfde afwijkingen vast en voegen daaraan nog toe dat door Joh. Enschede in Nederland nooit zelfklevende Beatrixzegels gedrukt zijn.
2.6.5
De door [appellant] genoemde deskundigen Van der Vlist en Van Eert geven, voor zover thans van belang, hetzelfde oordeel op dezelfde gronden. Zij stellen onder meer ook vast dat het papier waarop de dubieuze zegels zijn gedrukt afwijkt van dat waarop echte zegels worden gedrukt, met name als het gaat om de fosforhoudende laag.
[appellant] heeft deze conclusies niet inhoudelijk betwist.
2.6.6
[appellant] heeft nog wel gesteld dat hij heeft vernomen dat Joh. Enschede en Walsall, de twee drukkers die volgens PostNL als enigen gerechtigd waren deze zegels te drukken voor haar en haar rechtsvoorgangers, een deel van het drukwerk hebben uitbesteed aan onderaannemers. Die enkele suggestie, wat daarvan en van het tijdstip in de procedure waarop deze is gedaan ook zij, is niet voldoende concreet om afbreuk te doen aan voormelde conclusies of om nader onderzoek te rechtvaardigen.
2.6.7
Het hof is van oordeel dat het beschikbare bewijs eenduidig wijst op valsheid van de zegels, en wel steeds dezelfde valsheid. Dat sprake kan zijn van misdrukken en verschillen tussen drukkers en dat de afwijkende perforaties diverse oorzaken kunnen hebben biedt geen verklaring voor het feit dat bij de dubieuze zegels steeds in offset gedrukte zegels op afwijkend papier worden gezien. Met name het in de onder 2.6.3, 2.6.4 en 2.6.5 bedoelde rapporten meermalen genoemde afwijkende papier, zonder fosforlaag, valt niet anders te verklaren dan vanuit een grootschalige vervalsing. Een andere verklaring heeft [appellant] ook niet gegeven.
Het hof acht daarmee dus bewezen dat zowel de Beatrix- als de zakenzegels vals waren.
2.7
inbreuk auteursrecht
Met het vorenstaande staat vast dat Vago/Verzendpro inbreuk heeft gemaakt op de auteursrechten van PostNL ten aanzien van beide typen zegels. Hoewel [appellant] terecht stelt dat doorverkopen van door PostNL (of haar rechtsvoorgangers- zij worden onder PostNL begrepen) in het verkeer gebrachte zegels toelaatbaar is vanuit auteursrechtelijk oogpunt, is die situatie hier niet aan de orde. Met de verklaringen van de drukkers en het oordeel omtrent de valsheid staat immers vast dat deze zegels niet in opdracht van PostNL zijn gedrukt, zodat uitgesloten mag worden geacht dat PostNL deze in het verkeer heeft gebracht.
Voor inbreuk op het auteursrecht is voorts niet van belang of Vago/Verzendpro dan wel [appellant] bekend was met de valsheid.
2.8
onrechtmatige daad -wetenschap valsheid
PostNL verwijt [appellant] echter ook een onrechtmatige daad jegens haar gepleegd te hebben. Voor de beoordeling van deze grondslag is van belang het verweer van [appellant] dat Vago/Verzendpro en/of [appellant] niet wist (en, zo begrijpt het hof zijn stellingen, ook niet behoorde te weten) dat de zegels vals waren.
Van een dergelijk negatief feit kan in beginsel slechts beperkte onderbouwing worden gegeven en dus gevergd. Die beperkte onderbouwing heeft [appellant] gegeven door, kort samengevat, aan te voeren dat hij de zegels slechts heeft gekocht, gesorteerd en doorverkocht. Hij heeft in algemene zin aangegeven van, respectievelijk aan wie. Gelet op het vaststaande feit dat de zegels goede vervalsingen waren kon hij daarmee in beginsel volstaan ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet wist en evenmin hoefde te weten dat ze vals waren. Zijn algemene kennis van postzegels doet daaraan niet af.
Dat wordt echter anders als wordt uitgegaan van de stelling van PostNL dat de zegels door Vago/Verzendpro zijn geproduceerd. In dat geval kan het niet anders dan dat Vago/Verzendpro en ook [appellant] de valsheid kende. Vast staat immers dat [appellant] DGA van Vago was, in de relevante periode in de portocabin kwam en op de hoogte was van de verzending via Verzendpro. Voorts wordt dat anders als uit de handelingen van [appellant] blijkt, dat hij de valsheid gekend moet hebben.
2.8.1
PostNL heeft in verband met de kennis van de valsheid gesteld dat gebruik werd gemaakt van stickervellen, waarop steeds naast valse zegels ook één, of soms twee, echte zegels geplakt was/waren. Dat plakken gebeurde niet binnen Vago/Verzendpro, maar waar de stickervellen vandaan kwamen heeft [appellant] – die als gezegd bestuurder was van Vago/Verzendpro - niet toegelicht, hoewel hij dat mede uit hoofde van zijn functie moet (hebben ge)weten. Er zijn geen gevallen aangetroffen waarin alle zegels op een stickervel vals waren. PostNL verklaart dat met de hypothese dat minstens één echte zegel gebruikt moest worden, om de automatische controlesystemen om de tuin te leiden. Hierop heeft [appellant] niet concreet gereageerd, hoewel dat bij herhaling is aangevoerd en ook is onderbouwd en een concrete reactie in het licht daarvan op zijn weg lag.
2.8.2
Daarbij komt dat de verklaring die [appellant] heeft gegeven voor de aanwezigheid van deze grote aantallen zegels, te weten dat deze zijn opgekocht uit erfenissen, faillissementen en van verzamelaars en op beurzen, onaannemelijk is. Ook als wordt aangenomen dat het niet algemeen bekend was dat oude zegels nog gebruikt konden worden om post te frankeren zodat zij goedkoop werden aangeboden valt immers niet in te zien waarom verzamelaars zeer veel gewone, gelijke zegels zonder verzamelwaarde in hun verzameling zouden hebben opgenomen. Voorts blijft daarmee onverklaard dat de zegels steeds op dezelfde wijze waren vervalst. Als de zegels daadwerkelijk vanuit allerlei verschillende bronnen komen en op onderscheiden momenten zijn ingekocht ligt een afkomst uit een (eerder, door anderen) vervalste partij bepaald niet voor de hand. Tenslotte verdient nog opmerking dat het bestaan van de stickervellen zoals deze zijn aangetroffen in de portocabin nadat zij kennelijk elders waren samengesteld zich niet laten verklaren uit deze herkomst. [appellant] heeft deze aspecten niet nader toegelicht, terwijl dat wel op zijn weg lag. Voorts heeft hij van geen van zijn verkopers concrete (adres)gegevens vermeld.
2.8.3
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zijn, in onderlinge samenhang bezien, voldoende om de gevolgtrekking te wettigen dat [appellant] de valsheid gekend moet hebben. De samenstelling van de stickervellen wijst duidelijk op het maskeren van de valse zegels, om de automatische systemen van PostNL te omzeilen. De verklaringen die [appellant] voor de herkomst van de valse zegels geeft zijn niet consistent, niet concreet en niet aannemelijk. Van hem kon voorts nadere toelichting verwacht worden, die is uitgebleven. Als daadwerkelijk relevante administratie in het strafrechtelijk onderzoek in beslag is genomen, zoals [appellant] stelt, waardoor hij in zijn verdediging belemmerd werd zou [appellant] minstgenomen om teruggave althans kopieën daarvan hebben kunnen vragen.
Het hof laat daarbij nog daar hetgeen PostNL, op basis van gegevens uit het strafdossier, heeft gesteld, te weten dat [appellant] over een offsetmachine beschikte die blijkens forensisch onderzoek gebruikt kan zijn voor de vervaardiging van de aangetroffen zegels. [appellant] heeft ter zitting in appel ontkend dat hij een dergelijke machine heeft gekocht. Wel heeft hij verklaard dat hij stansplaten had gekocht om postzegelvellen te laten stansen in Spanje. Hij heeft daartoe gesteld dat het transacties op zijn eigen naam met Afinsa zouden zijn geweest, in 2009 of 2010. Een heel zegelvel zou destijds een verzamelaarsobject zijn geweest, zo verklaarde hij, maar later is de markt ingestort.
Wat daarvan zij, ook zonder dit aspect acht het hof het voorhanden materiaal voldoende duidelijk. De eventuele juistheid van de stellingen van [appellant] over de aantrekkelijkheid van postzegelvellen als verzamelobject laat hetgeen hiervoor werd overwogen omtrent de stickervellen, de onduidelijkheid over de herkomst en de onwaarschijnlijkheid van de versie van [appellant] onverlet.
2.8.4
Dat betekent, dat het hof voldoende vaststaand acht dat de zegels niet alleen vals waren, maar dat [appellant] dat ook wist. Dat betekent, dat hem ook persoonlijk, naast Vago/Verzendpro, een verwijt gemaakt kan worden van het verkopen daarvan, zowel in de auteursrechtelijke context als in het kader van art. 6:162 BW.
2.9
bestuurdersaansprakelijkheid/art. 6:166 BW
2.9.1
Voor zover PostNL haar vorderingen heeft gebaseerd op externe bestuurdersaansprakelijkheid heeft zij dat toegelicht en onderbouwd met een verwijzing naar het in strijd met de wet handelen van Vago/Verzendpro; PostNL stelt dat [appellant] , als bestuurder van Vago wist dat Vago met haar frauduleus handelen anderen benadeelde. Verzendpro was de website die Vago daarvoor gebruikte. Al het bewijsmateriaal wijst erop dat het Vago/Verzendpro was die vanuit de portocabin de zegels verkocht en verstuurde en dat [appellant] daarvan, als bestuurder, op de hoogte was.
Uit hetgeen hiervoor werd overwogen volgt, dat [appellant] moet hebben geweten dat de zegels vals waren, hetgeen voldoende is voor een ernstig persoonlijk verwijt. Dat het gebruik van valse postzegels om poststukken te frankeren tot schade bij het postbedrijf leidt is immers evident. Of het berichtenverkeer van Vago/Verzendpro na de inval van de politie dat PostNL noemt van [appellant] zelf komt, is in dat verband niet van belang; ook als dat niet zo is, is hetgeen vast staat voldoende voor het oordeel dat [appellant] persoonlijk aansprakelijk is als bestuurder van Vago.
Het voorgaande betekent dat grief VIII faalt en het oordeel van de rechtbank op dat punt in stand blijft.
2.9.2
De grieven V, VI en VII zien op de verhouding tussen [A] , Philamunt en [appellant] , mede in verband met art. 6:166 BW.
Naar het oordeel van het hof is sprake van een groep in de zin van art. 6:166 BW, waartoe in elk geval naast Vago/Verzendpro ook Philamunt/ [A] behoorde. Uit de verklaringen en gegevens die PostNL citeert in 193 tot en met 203 van de MvA blijkt van een nauwe samenwerking.
De grieven V en VI slagen in zoverre, dat het hof onvoldoende bewijs ziet voor vriendschappelijke banden tussen [A] en [appellant] en evenmin voor de constatering dat [appellant] eigenaar is van een deel van de verzameling van [A] . Er is echter wel, naar [appellant] ook erkent, sprake van nauwe zakelijke banden, en dat is voldoende voor het groepsverband dat hier aan de orde is. Of het persoonlijke of zakelijke banden waren doet niet ter zake, het gaat erom dat zij bij het verweten handelen - het verkopen van valse zegels - zakelijk hebben samengewerkt. Nu [A] niet in hoger beroep is gekomen van het vonnis gaat het hof uit van de beoordeling van de rechtbank op het punt van zijn wetenschap.
Hoewel de grieven deels slagen baat dat [appellant] dus niet.
Het hof is per saldo van oordeel dat [appellant] , wetende dat de zegels vals waren, als directeur van Vago heeft toegelaten dat Vago deze, mede via Verzendpro, heeft verspreid. Daaruit vloeit voort dat [appellant] jegens PostNL aansprakelijk is voor de daaruit voortgevloeide schade. Daarnaast maakte Vago/Verzendpro deel uit van een groep in de zin van art. 6:166 BW. Als zodanig is Vago/Verzendpro aansprakelijk voor de schade van het groepsoptreden, en, gelet op hetgeen hiervoor werd overwogen, ook [appellant] als haar directeur. Op de omvang daarvan wordt hierna teruggekomen.
2.1
tussenstand- gevolgen voor de grieven
Uit het voorgaande volgt, dat de grieven II, V, VI, VII, VIII, XIII, XIV, XV, XVIII, IXX (bedoeld zal zijn: XIX), en XXVII geen doel kunnen treffen.
Bij de behandeling van grieven III en IV heeft [appellant] geen belang, omdat het hof zelfstandig opnieuw de feiten heeft vastgesteld.
De grieven XVI en XVII behoeven geen (inhoudelijke) behandeling, nu partijen het er thans over eens zijn dat alle in aanmerking komende objecten door de politie/ het OM in beslaggenomen zijn. Afgifte door [appellant] is dus niet mogelijk en opdrachten aan bewaarders in dat kader zijn zinledig.
Dat grief I niet slaagt volgde reeds uit het eerste tussenarrest.
Thans resteren dus de grieven IX, X, XI, XX en XXI die zien op de (begroting van de) schade, XII die ziet op het retourneren, XXII-XXIV die zien op auteursrechtelijke bijvorderingen en dwangsommen en XXV en XXVI die zien op de proceskosten, inclusief de beslagkosten.
Schade
2.11
Uit de aard van de onrechtmatige daad vloeit voort, dat schade voor PostNL aannemelijk is. Dat volgt reeds uit het feit dat degenen die gebruik gemaakt hebben van de door Vago/Verzendpro geleverde zegels ter frankering van poststukken in zoverre geen zegels bij PostNL hebben gekocht, zodat zij winst heeft gederfd.
Die constatering is voldoende voor verwijzing naar de schadestaat.
2.12
voorschot
Voor toekenning van een voorschot is voldoende maar ook noodzakelijk, dat vast staat dat de geleden schade tenminste het bedrag van het voorschot beloopt.
2.12.1
Voor toewijzing van het door PostNL gevorderde voorschot moet dus schade tot tenminste dat bedrag vast staan. Aan die eis is in dit geval niet voldaan. De rechtbank, die dat ook meende, heeft een lager voorschot dan door PostNL gevorderd vastgesteld, in een procedure waar naast [appellant] (die verstek had laten gaan) ook anderen partij waren.
Het hof is echter van oordeel dat onvoldoende vast staat dat PostNL minstens tot het gevorderde dan wel door de rechtbank begrote bedrag schade heeft geleden.
2.12.2
Op het punt van de door haar geleden schade heeft PostNL nog verwezen naar de bij haar aangeschafte bijplakzegels, waarop zij vervolgens berekeningen baseert. Die berekeningen zijn op dit moment echter te speculatief om daarop een voorschot te baseren.
2.12.3
Desalniettemin ziet het hof wel voldoende grond voor toekenning van een lager voorschot (de vordering daartoe ligt in het petitum tot toekenning van een hoger bedrag besloten).
De rechtbank heeft, bij de toewijzing van het voorschot, de vast staande betalingen van in totaal € 1.800.000,= als uitgangspunt genomen, daarbij kennelijk aanknopende bij art. 6:104 BW. In dit appel is, bij gelegenheid van het pleidooi, door [appellant] aangevoerd dat in elk geval niet alle zegels die bij Vago zijn aangetroffen en ook niet alle betalingen op de rekening van Vago valse zegels betroffen. In aanmerking nemend de bij de controles aangetroffen grote aantallen valse zegels acht het hof buiten redelijke twijfel dat van de door Vago ontvangen gelden tenminste 5% te beschouwen is als financieel voordeel, behaald met de verkoop van valse zegels, dat aan [appellant] ten goede is gekomen. De schade die [appellant] aan PostNL dient te vergoeden beloopt dus tenminste dat bedrag, zodat een voorschot van die hoogte wordt toegewezen.
2.12.4
Het verdere debat over de schade dient in de schadestaat plaats te vinden.
Dit betekent dat de grieven IX-XI gedeeltelijk slagen.
Gegevens verstrekken
2.13
PostNL heeft gelijk waar zij stelt dat [appellant] gehouden is haar alle informatie te verstrekken die nodig is om -in het kader van de schadestaat- de nodige berekeningen te maken. Die gehoudenheid vloeit in dit geval mede voort uit de specifieke auteursrechtelijke bepalingen. Ook heeft PostNL in dit geval in redelijkheid belang bij dwangsommen, zij het dat het hof die zal matigen gelet op de huidige situatie van [appellant] , met name zijn detentie. Voorts ziet het hof geen aanleiding voor handhaving in de toekomst van een dwangsom als onder 5.17 van het vonnis bepaald; PostNL heeft gesteld noch aannemelijk gemaakt dat nog steeds sprake is van het onder 5.9 en 5.10 verboden gedrag door Vago/Verzendpro, Philamunt, [A] of [appellant] zelf en herhaling van zulk gedrag is, na het ingrijpen van politie en justitie, ook onaannemelijk. Gelet hierop falen de grieven XII, XX, XXI en XXII; de grieven XXIII en XXIV slagen deels.
kosten
2.14
Nu [appellant] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij heeft te gelden is hij in eerste aanleg terecht in de proceskosten, beslagkosten daaronder begrepen, veroordeeld en zal hij in de proceskosten in appel worden veroordeeld. Grieven XXV en XXVI falen.
2.15
Van ter zake doende, voldoende concrete bewijsaanbiedingen is geen sprake.
Het vonnis zal dus, voor zover tegen [appellant] gewezen, deels vernietigd worden en voor het overige bekrachtigd, een en ander als na te melden.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover het betreft de veroordelingen van [appellant] onder:
5.2, 5.4, 5.5, 5.7, 5.8, 5.12, 5.13 en 5.19
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [appellant] een dwangsom verbeurt van € 500,= per dag, te rekenen vanaf de betekening van dit arrest, dat hij verzuimt gevolg te geven aan de veroordeling in het vonnis onder 5.18, met een maximum van € 100.000,=;
veroordeelt [appellant] om als voorschot op de schade aan PostNL te voldoen een bedrag van € 90.000,= (negentigduizend Euro);
wijst voor het overige de op deze veroordelingen in het vonnis betrekking hebbende onderdelen van de vordering van PostNL alsnog af;
bekrachtigt het vonnis voor zover het de veroordelingen van [appellant] betreft voor het overige, met dien verstande dat de veroordeling in het vonnis onder 5.17 met ingang van de datum van dit arrest haar werking verliest;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden op € 4.961,= aan verschotten en € 18.320,= voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 1 november 2016.