ECLI:NL:GHAMS:2016:4327

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
23-001170-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en openlijk geweld in discotheek met letsel tot gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag in vereniging en openlijk geweld op een voor het publiek toegankelijke plaats, met letsel tot gevolg, tijdens een vechtpartij in een discotheek in Schagen op 24 augustus 2014. De tenlastelegging omvatte onder andere het slaan en schoppen van slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Tijdens de zittingen in hoger beroep zijn getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat hij op het moment van de vechtpartij niet betrokken was bij het geweld. Het hof concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van getuigen waren inconsistent met de camerabeelden, die aantoonde dat de verdachte niet betrokken was bij de mishandelingen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten. Tevens verklaarde het hof de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk, aangezien de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

parketnummer: 23-001170-15
datum uitspraak: 11 augustus 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-800445-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1987,
thans gedetineerd in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 februari 2016, 26 april 2016, 28 juli 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te Schagen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - die [slachtoffer 1] (meermalen) tegen het lichaam en/of zijn hoofd geslagen (tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen) en/of - (vervolgens) (nadat hij/zij een aanloop had(den) genomen) die [slachtoffer 1] die (buiten bewustzijn) op de grond lag met kracht en/of met geschoeide voet (meermalen) in het gezicht, althans tegen zijn hoofd en/of lichaam heeft/hebben geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te Schagen met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten [bedrijfsnaam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het (meermalen) slaan tegen het hoofd/gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer 1] en/of het (meermalen) met kracht schoppen (met geschoeide voet) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 1], terwijl deze [slachtoffer 1] (bewusteloos) op de grond lag.
2:
hij op of omstreeks 24 augustus 2014 te Schagen met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten [bedrijfsnaam], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het (met een fles) slaan en/of het stompen tegen het gezicht/hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of het trappen/schoppen tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 3] (terwijl deze op de grond lag).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

Het hof stelt vast dat uit de stukken in het dossier het volgende blijkt.
Op 24 augustus 2014 waren in discotheek [bedrijfsnaam] te Schagen veel jongemannen van Antilliaanse afkomst, gehuld in witte of lichte T-shirts bijeen voor een muziekoptreden. Tijdens dit optreden heeft een grote vechtpartij plaatsgevonden waarbij [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] slachtoffer zijn geworden van ernstig geweld. Door verschillende getuigen is de verdachte aangewezen als een van degenen die geweld op (een der) slachtoffers hebben uitgeoefend. De verdachte heeft dat steeds gemotiveerd ontkend.
Ten aanzien van het eerste ten laste gelegde feit overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft van het begin af aan een duidelijk en consistent verhaal verteld. Hij droeg die avond een wit T-shirt met in grote zwarte letters “NL” aan de achterzijde en aan de voorzijde in kleine letters “NL” en “TRU”. Hij heeft verklaard dat hij eenmaal een klap aan iemand – niet bekend is geworden wie dat was – heeft gegeven nadat hij door deze jongeman bij zijn T-shirt werd vastgepakt. Dit T-shirt was als gevolg hiervan gescheurd ter hoogte van de linker schouder waardoor de tatoeage op zijn linkerschouder zichtbaar werd.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de camerabeelden van die bewuste avond bekeken. Tijdens de vechtpartij wordt een aantal mensen weggetrokken uit de vechtende menigte. Op de beelden is een drietal mannen met rastahaar te zien die door beveiligers of anderen worden weggetrokken. Van de eerste man met rastahaar die wordt weggetrokken, heeft het hof vastgesteld dat dit niet de verdachte betreft. Het hof stelt aan de hand van een meermalen in het dossier afgebeelde foto vast dat deze man zeer op “[naam]” lijkt, een andere man uit het groepje waarvan de verdachte die avond deel uitmaakte. Op de beelden is vervolgens te zien dat de verdachte de tweede persoon is die wordt weggeleid uit de vechtpartij. Dit gebeurt korte tijd nadat de verdachte herkenbaar in beeld is gekomen met een duidelijk gescheurd T-shirt en een tatoeage op de linkerschouder. Dit komt overeen met de verklaring van de verdachte, dat hij door een persoon werd weggeleid nadat hij degene die hem aan zijn T-shirt had getrokken een klap had gegeven. Op de beelden is ook te zien dat, nadat de verdachte is weggeleid van de plaats van de vechtpartij, de vechtpartij en het schoppen doorgaan. Het hof stelt vast dat nog een derde persoon met rastahaar zich daarop naar de vechtende menigte begeeft. Het hof heeft kunnen vaststellen dat dit niet de verdachte is. De verdachte komt niet meer in beeld, nadat hij is weggeleid.
Het hof concludeert uit het voorgaande dat de verdachte niet een van de mannen is die de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de buurt van de toiletten hebben mishandeld en evenmin een van degenen is die tenslotte [slachtoffer 1] tegen het hoofd en het lichaam hebben geschopt of getrapt.
Bij dit oordeel speelt nog een rol dat het hof uit de inhoud van het dossier afleidt dat de schoenen van de eerder genoemde “[naam]” aan de onderzijde bebloed waren, maar dat naar de herkomst van dit bloed geen onderzoek is gedaan. Anderzijds is aan de schoenen van de verdachte evenmin forensische aandacht besteed. Dit gegeven draagt bij aan de twijfel van het hof dat de verdachte de persoon is die [slachtoffer 1] met geschoeide voet tegen het hoofd en lichaam zou hebben geschopt.
De voornoemde constateringen staan haaks op de veelal stellige verklaringen van enkele getuigen die de verdachte aanwijzen als een van degenen die zeer ernstig geweld hebben gepleegd. Het hof leidt echter uit de wijze waarop in veel gevallen de verdachte is aangewezen af dat getuigen de verdachte hebben aangewezen op een foto waarop boven het hoofd van de verdachte was vermeld: “zit vast”. In deze confrontatiewijze kan een oorzaak zijn gelegen voor het twijfelachtige resultaat.
De aangever en de getuigen verklaren allemaal dat de verdachte de laatste schop(pen) heeft gegeven aan het slachtoffer, maar aan de hand van de camerabeelden is vast te stellen dat de verdachte op het moment dat die schoppen moeten zijn gegeven, al uit beeld was. De man die de getuigen beschrijven kan, gelet op de voorgaande constatering, niet de verdachte zijn.
De verdachte moet dus van feit 1 worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het tweede ten laste gelegde feit overweegt het hof dat de getuigen omtrent de persoon die betrokken is bij de vechtpartij bij de toiletten verklaren dat deze een wit T-shirt droeg met een doodshoofd. De verdachte zelf heeft verklaard dat hij op dat moment ergens anders was, namelijk in de rookruimte van de discotheek. Het hof heeft aan de hand van de beschikbare beelden in het dossier geconstateerd dat de verdachte die avond geen T-shirt droeg met daarop een doodshoofd afgebeeld. Gelet op het voorgaande ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit.
Gelet hierop komt het hof tot de conclusie dat de getuigenverklaringen strijdig zijn met de camerabeelden die zich in het dossier bevinden en voor wat betreft feit 2 naar een andere persoon wijzen dan de verdachte.
Het voorgaande brengt mee dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Gelet op voornoemde beslissing behoeft het verweer van de raadsman met betrekking tot artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering geen nadere bespreking.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.925,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 700,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. H.W.J. de Groot en mr. J.H. de Graaf, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
11 augustus 2016.
Mr. H.W.J. de Groot en mr. J.H. de Graaf zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[.]