ECLI:NL:GHAMS:2016:4344

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
23-000940-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van poging doodslag en zware mishandeling op vriendin met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1966 en thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, was beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn levensgezel. De feiten vonden plaats op 18 augustus 2015 in Amsterdam, waar de verdachte meermalen met een mes in het bovenlichaam van het slachtoffer stak, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een klaplong. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf.

Het hof heeft de zaak onderzocht en de verdediging, die stelde dat de verdachte door een waanstoornis niet in staat was opzettelijk te handelen, verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk handelde, maar dat er sprake was van een verminderd toerekeningsvatbaarheid door een psychische stoornis. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de opgelopen letsels, gedeeltelijk toegewezen. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 6.289,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

parketnummer: 23-000940-16
datum uitspraak: 15 september 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13/684425-15 tegen
[verdachte],
geboren te distrikt [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1966,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de borst en/of schouder en/of elleboog, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden;
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan zijn levensgezel, [slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en/of een doorboorde huid en/of middenrif, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de borst en/of schouder en/of elleboog, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen dan de rechtbank komt.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat bij de verdachte het opzet heeft ontbroken; een waanstoornis, waarover de gedragsdeskundige rapporteurs ten aanzien van de verdachte spreken, sluit immers handelen met opzet uit.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Een stoornis staat slechts aan opzettelijk handelen in de weg indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen
iederinzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn (vergelijk Hoge Raad 9 maart 2010, NJ 2010, 160). Noch in de door de raadsman in zijn pleitnotities aangehaalde passages, noch in de overige stukken in het dossier vindt het hof, bezien in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen, aanknopingspunten voor het bestaan van een dergelijk uitzonderlijke situatie. De opmerking van de verdachte “Je weet waarom ik het deed, je weet het zelf ook”, die hij naar getuige [getuige] maakte toen die laatste hem met de inmiddels gestoken aangeefster aantrof in de slaapkamer (p. 55), wijst juist wel in de richting van intentioneel handelen.
Nu uit de te bezigen bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte doelbewust op aangeefster heeft ingestoken met een groot vleesmes in een lichaamsdeel waar zich vitale organen bevinden, te weten het bovenlichaam, op een dusdanige wijze dat daarbij diepe en ernstige steekverwondingen zijn ontstaan, acht het hof bewezen dat de verdachte heeft gepoogd om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven. Tegelijkertijd heeft de verdachte zich, aldus handelend, schuldig gemaakt aan zware mishandeling.
Het hof acht, met de advocaat-generaal en de verdediging, niet bewezen dat de verdachte met voorbedachten raad heeft gehandeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 augustus 2015 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, meermalen, met een mes in de borst en schouder heeft gestoken en/of gesneden.
2.
hij op 18 augustus 2015 te Amsterdam, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een klaplong en een doorboorde huid en middenrif, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet meermalen, met een mes in de borst en/of schouder heeft gestoken en/of gesneden.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
poging tot doodslag
en
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 - te weten de eendaadse samenloop van poging tot doodslag en zware mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel - bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft betoogd dat de bevindingen en adviezen van de psycholoog [deskundige 1] en psychiater [deskundige 2] moeten worden meegenomen bij het bepalen van de strafmaat. Het opleggen van een langdurige gevangenisstraf aan de zwakbegaafde verdachte die in een waanstoornis handelde, zal ervoor zorgen dat de verdachte allesbehalve zorgvuldig geholpen wordt om te zijner tijd op een goede manier terug te kunnen keren in de samenleving. Voorts heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om aanhouding van de zaak teneinde vervolg te geven aan de door de deskundige [deskundige 1] geadviseerde verdere procesdiagnostiek en in het bijzonder aan het onderzoek naar de door beide deskundigen beschreven waanstoornis en de alcoholproblematiek, alsmede naar het meest effectieve behandelcontact.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals één en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt een poging tot doodslag op zijn (inmiddels ex-)vriendin. Hij heeft haar onverhoeds meermalen met een groot koksmes in het bovenlijf gestoken, terwijl zij zich in weerloze toestand op haar bed bevond. Door zo te handelen heeft de verdachte een voor het slachtoffer buitengewoon angstaanjagende situatie geschapen. Het hof meent dat gesproken kan worden van een waar ‘horrorscenario’. Het slachtoffer is door het handelen van de verdachte zwaargewond geraakt en zij moest medische behandelingen ondergaan, onder meer op de Intensive Care van het AMC. Haar twee kinderen waren in de woning aanwezig en zijn op het hulpgeroep van hun moeder afgekomen. Dat het slachtoffer het er levend vanaf heeft gebracht, is naar mag worden aangenomen, te danken geweest aan het ingrijpen van haar oudste zoon. Dit alles heeft plaats gevonden in het huis waar het slachtoffer met haar kinderen woont, een plek waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Het hof neemt voorts in aanmerking dat door de gruwelijkheid van het buitengewoon gewelddadige handelen van de verdachte in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg kunnen worden gebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2016 is hij in 1996 eveneens ter zake van een poging tot doodslag onherroepelijk veroordeeld. Hoewel sedert dit feit de nodige tijd is verstreken, weegt het hof deze omstandigheid in het nadeel van de verdachte.
Het hof heeft acht geslagen op het advies van de reclassering van 22 oktober 2015 en de aanvulling daarop van 24 november 2015, alsmede op het de verdachte betreffende Pro Justitia Rapport dat naar aanleiding van het onder 1 en 2 ten laste gelegde is opgemaakt door forensisch psycholoog [deskundige 1] van 8 november 2015 en het de verdachte betreffende Pro Justitia Rapport dat naar aanleiding van het onder 1 en 2 ten laste gelegde is opgemaakt door psychiater [deskundige 2] van 6 november 2015.
Uit het rapport van de psychiater komt naar voren dat de verdachte kampt met een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een kortdurende psychose van het jaloersheidstype dan wel een waanstoornis (thans in remissie). Hier was ook sprake van ten tijde van het ten laste gelegde. Over een eventueel verband tussen de diagnose en het ten laste gelegde heeft de psychiater zich niet kunnen uitlaten, aangezien de verdachte het ten laste gelegde tegenover hem heeft ontkend. De verdachte heeft tegenover de psychiater wel toegegeven dat hij de aangeefster ervan verdacht dat zij in Suriname een relatie met een andere man was aangegaan, dat hij ervan overtuigd was dat zij na terugkomst nog contact met die man onderhield en haar oudste zoon met haar samenspande om hem het huis uit te krijgen en met oog daarop in codetaal spraken.
Uit het rapport van de psycholoog komt naar voren dat er jegens de verdachte een vermoeden van een waanstoornis van het jaloerse type bestaat, in volledige remissie ten tijde van het onderzoek. Voorts is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens door de aanwezigheid van zwakbegaafdheid en van alcoholmisbruik en - mogelijk - van alcoholafhankelijkheid. De intelligentie van de verdachte wordt ingeschat op zwakbegaafd niveau. Vanwege de beperkte diagnostische mogelijkheden tijdens het onderzoek is onvoldoende vastgesteld of er tijdens het ten laste gelegde feit sprake is geweest van een waanstoornis. De invloed van een eventuele waanstoornis op het plegen van het ten laste gelegde feit kan echter aanzienlijk zijn geweest, aldus de psycholoog.
Het hof acht niet onaannemelijk dat een kortdurende psychotische stoornis van het jaloersheidstype of waanstoornis een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de bewezenverklaarde feiten. Hiervoor zijn redengevend de door de deskundigen gemaakte koppeling tussen de jaloezie en het ontstaan van de ziekelijke stoornis, de zojuist beschreven uitlatingen die de verdachte tegenover de psychiater heeft gedaan en de verklaring van de aangeefster, inhoudende dat de verdachte sinds haar terugkomst van vakantie in Suriname op 7 augustus 2015 tekenen van verhoogde achterdocht vertoonde, dat hij dacht in complotten en dat hij niet positief reageerde op het feit dat de aangeefster op de avond van de geweldsuitbarsting in een telefoongesprek met haar zus heeft gesproken over de vader van haar kinderen (p. 43). De verklaring van de aangeefster vindt op deze punten weerklank in de verklaringen van haar zonen [naam 1] (p. 56) en [naam 2] (p. 62). Het hof zal de verdachte zijn gedragingen daarom in een bepaalde verminderde mate toerekenen. Dit heeft een matigende werking op de op te leggen straf.
Gelet op voorgaande acht het hof zich voldoende voorgelicht over de persoon van de verdachte. Het verzoek van de raadsman zoals gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 1 september 2016 zal daarom worden afgewezen. In hetgeen de raadsman overigens ter terechtzitting hieromtrent heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel.
In de door de advocaat-generaal geformuleerde eis komt naar het oordeel van het hof de ernst van de feiten, in het bijzonder het zeer gewelddadige karakter van het handelen van de verdachte, in onvoldoende mate tot uitdrukking, ook als wordt bedacht dat de verdachte zijn gedragingen, zoals vermeld, niet volledig kunnen worden toegerekend.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat, als bepleit door de raadsman, niet kan worden volstaan met een lage(re) onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de hieronder bedoelde.

Beslag

Van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven grijze trainingspak en van twee witte t-shirts, waarvan aannemelijk is dat deze aan de verdachte toebehoren, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven schietmouwen, zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast.
Van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een keukenmes, een blauw laken en een sjaal, die aan [slachtoffer] toebehoren, zal de teruggave aan [slachtoffer] worden gelast; de wet maakt een andere uitkomst niet mogelijk. Nu [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep te kennen heeft gegeven deze goederen niet terug te wensen, verzoekt het hof het openbaar ministerie hier bij de executie van dit arrest rekening mee te houden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.289,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.289,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Zijdens de verdachte is de aansprakelijkheid voor de schadeveroorzakende gebeurtenis – de poging doodslag en de zware mishandeling – betwist. Het ontstaan van de schade, het causale verband met die gebeurtenis en de omvang van de schade zijn echter als zodanig niet uitdrukkelijk weersproken.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade met een omvang van € 289,00 heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist. Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, eveneens gelet op de gemotiveerde, door de verdediging niet betwiste, stellingen van de benadeelde partij. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 6.000,00, waarbij in het bijzonder is gelet op
- de omstandigheid dat de benadeelde partij, in verband met het gewelddadige incident acht dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest, waaronder op de Intensive Care en dat zij ook nadien nog lange tijd met lichamelijke klachten te kampen heeft gehad;
- de omstandigheid dat de benadeelde partij van het incident een acute posttraumatisch stress-stoornis (PTSS) heeft opgelopen en EMDR-therapie heeft ondergaan;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Met betrekking tot de gevorderde kosten voor rechtsbijstand is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Het hof zal de verdachte veroordelen tot vergoeding van de gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 768,00.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 55, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan [slachtoffer] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
* Mes - goednummer 5031498;
* Sjaal - goednummer 5031974;
* Blauw laken - goednummer 5031499.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
* Grijs trainingspak – goednummer 5031480;
* Witte t-shirts - goednummers 5031481 en 5031495.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
* Schietmouwen - goednummer 5031500.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.289,00 (zesduizend tweehonderdnegenentachtig euro) bestaande uit € 289,00 (tweehonderdnegenentachtig euro) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
768,00 (zevenhonderdachtenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.289,00 (zesduizend tweehonderdnegenentachtig euro) bestaande uit € 289,00 (tweehonderdnegenentachtig euro) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
66 (zesenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 september 2016.
=========================================================================
[.]