ECLI:NL:GHAMS:2016:4345

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2016
Publicatiedatum
8 november 2016
Zaaknummer
23-002245-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van de verdachte in een strafzaak wegens poging tot zware mishandeling van een zwangere vrouw

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor poging tot zware mishandeling van een zwangere vrouw, waarbij zij op 11 oktober 2013 in Amsterdam een trappende beweging zou hebben gemaakt richting de buik van het slachtoffer. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde geen wetenschap te hebben gehad van de zwangerschap van de aangeefster. Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer in overweging genomen. Het hof concludeerde dat, hoewel de verdachte een trappende beweging heeft gemaakt, niet bewezen kon worden dat zij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De intentie tot het toebrengen van letsel kon niet worden vastgesteld, noch kon worden aangetoond dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat haar handelen zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

parketnummer: 23-002245-15
datum uitspraak: 15 september 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-706285-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 september 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 11 oktober 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] (die toen ongeveer elf weken zwanger was) éénmaal of meermalen (met kracht) tegen de buik heeft geschopt en/of getrapt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vordering advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, onder aanvulling van gronden.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte heeft ontkend te hebben geschopt en geen wetenschap heeft gehad van de zwangerschap van de aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Voorts heeft [slachtoffer] verklaard dat zij geen pijn of letsel had.
Het hof overweegt als volgt.
Helder is dat de verdachte op 11 oktober 2013 bij een incident waarbij ook [slachtoffer] betrokken was een trappende beweging heeft gemaakt. Niet vast is komen te staan dat de verdachte bij het maken daarvan de intentie - in de zin van ‘vol opzet’ - had om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte met voorwaardelijk opzet op dergelijk letsel heeft gehandeld, overweegt het hof als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Zo de verdachte aangeefster op 11 oktober 2013 te Amsterdam al een trap
richting de buik van [slachtoffer]heeft gegeven – de verdachte heeft verklaard dat zij richting een deur heeft getrapt – kan, mede gelet op de omstandigheden waaronder die trappende beweging zou zijn gemaakt, niet worden vastgesteld dat deze met een dusdanige kracht is geweest dat de verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan, ook niet als aangenomen zou worden dat de verdachte wist dat [slachtoffer] zwanger was. Hierbij merkt het hof op dat [slachtoffer] ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij een voet tegen haar buik voelde, “maar niet hard”.
Aldus kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel als ten laste gelegd.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
15 september 2016.
=========================================================================
[.]