In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2015. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die online tickets te koop aanbood en daarbij oplichting heeft gepleegd. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de veroordeelde een bedrag van € 2.926,25 aan de Staat zou betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank had deze vordering toegewezen, maar de veroordeelde ging in hoger beroep tegen zowel de veroordeling als de ontnemingsvordering.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 22 september 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal en oplichting, waarbij hij zich toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. Het hof heeft de bewijsvoering beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten van de bedragen die op zijn bankrekening zijn overgemaakt, met als omschrijving tickets en soortgelijke termen.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 2.926,25. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft ook verzoeken van de raadsman om getuigen te horen en nader onderzoek te doen naar andere personen afgewezen, omdat deze verzoeken onvoldoende gemotiveerd waren. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het gerechtshof.