ECLI:NL:GHAMS:2016:4400

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
200.189.119/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontvankelijkheid van de dochter tegen beschikking kantonrechter inzake bewind en mentorschap

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de dochter in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De dochter heeft op 11 april 2016 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter, die op 14 januari 2016 is uitgesproken. Deze beschikking betrof de instelling van bewind en mentorschap voor de moeder, waarbij de zoon is benoemd tot bewindvoerder en mentor. De moeder heeft betwist dat de dochter ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat zij het beroepschrift buiten de beroepstermijn zou hebben ingediend. De kantonrechter had op 6 januari 2016 mondeling uitspraak gedaan, maar de dochter stelt dat de beschikking pas op 14 januari 2016 openbaar is gemaakt.

Het hof heeft overwogen dat de mededelingen van de kantonrechter op 6 januari 2016 niet voldoen aan de eisen voor openbaarmaking van de uitspraak. De kantonrechter had enkel medegedeeld dat zij een beslissing zou nemen, zonder dat de beschermingsmaatregelen daadwerkelijk waren vastgesteld. Pas met de beschikking van 14 januari 2016 zijn de maatregelen van bewind en mentorschap ingesteld en zijn de personalia van de bewindvoerder en mentor bekendgemaakt. Het hof concludeert dat de dochter tijdig in appel is gekomen, binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak, en verklaart haar ontvankelijk in het hoger beroep.

De beslissing van het hof houdt in dat de dochter wordt ontvangen in haar verzoek en dat verdere beslissingen worden aangehouden. De zaak zal op een nog nader te bepalen datum worden voortgezet. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en openbaar uitgesproken op 8 november 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 8 november 2016
Zaaknummer: 200.189.119/01
Zaaknummers eerste aanleg: 4542781 BM VERZ 15-2686 en 4542782 MB VERZ 15-446 MK
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. F. Westenberg te Hoorn.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • mevrouw [A] (hierna te noemen: de moeder);
  • de heer [B] (hierna te noemen: de zoon).

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante wordt hierna de dochter genoemd.
1.2.
De dochter is op 11 april 2016 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de kantonrechter) met kenmerk 4545781 BM VERZ 15-2686 en 4542782 MB VERZ 15-446 MK, die als uitspraakdatum vermeldt 14 januari 2016.
1.3.
De moeder heeft op 20 juli 2016 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zaak is op 15 september 2016 ter terechtzitting in hoger beroep behandeld.
1.5.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de dochter, bijgestaan door haar advocaat;
- de moeder en de zoon, bijgestaan door mr. M.M. van Wijk te leiden.

2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

2.1.
De vraag dient te worden beantwoord of de dochter ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de onder 1.2. genoemde beschikking. Bij deze beschikking zijn de goederen die aan de moeder (zullen) toebehoren wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand onder bewind gesteld en is ten behoeve van haar een mentorschap ingesteld. Daarbij is de zoon benoemd tot bewindvoerder en mentor.
2.2.
De moeder stelt dat de dochter niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat zij haar beroepschrift buiten de beroepstermijn heeft ingediend. De kantonrechter heeft ter zitting op 6 januari 2016 mondeling uitspraak gedaan, zodat de beroepstermijn op dat moment is ingegaan. Daarbij is niet relevant dat op de schriftelijke beschikking een andere datum vermeld staat, aldus de moeder.
De dochter heeft dit standpunt gemotiveerd betwist.
2.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 806 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geldt dat, in afwijking van het bepaalde in het tweede lid van artikel 358 Rv, van een beschikking hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak dan wel door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking op andere wijze bekend is geworden.
Uit het proces-verbaal van de behandeling ter zitting bij de kantonrechter op 6 januari 2016 blijkt dat de kantonrechter, voor zover hier relevant, ter zitting heeft medegedeeld:
”Ik ga een beslissing nemen. Ik heb met iedereen gesproken. Op basis van het gesprek en op basis van de stukken vind ik het in het belang van betrokkene dat er iemand wordt aangesteld die alles formeel regelt. Voor de keuze van de bewindvoerder en mentor ga ik de wens van betrokkene volgen […..]”.
Het hof overweegt dat onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaakt. Aan deze eis voldoen de mededelingen van de kantonrechter op 6 januari 2016 naar het oordeel van het hof niet. De kantonrechter heeft immers gezegd dat zij een beslissing
gaatnemen en de wens van betrokkene
gaatvolgen, hetgeen impliceert dat deze beslissingen niet op dat moment openbaar zijn gemaakt en dat de kantonrechter slechts heeft willen meedelen hoe de uitspraak zal komen te luiden. Bovendien is blijkens het proces-verbaal de aard van de te nemen beschermingsmaatregelen niet als zodanig ter zitting bepaald, noch zijn de gegevens vermeld van degene die de maatregelen zal uitvoeren. Eerst met de beschikking van 14 januari 2016 zijn de maatregelen van bewind- en mentorschap ingesteld en zijn de personalia van de bewindvoerder en mentor genoemd. Deze beschikking is aan belanghebbenden toegezonden, zodat dit de uitspraak betreft die aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Dit oordeel brengt met zich dat de dochter tijdig, te weten binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, in appel is gekomen, zodat zij zal worden ontvangen in haar verzoek.
2.4.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart de dochter ontvankelijk in haar hoger beroep;
houdt iedere verdere beslissing aan;
gelast de oproeping van partijen tegen een nog nader te bepalen datum.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kemmers, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2016.