ECLI:NL:GHAMS:2016:4409

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
200.195.209/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige A] en [minderjarige B]. De moeder, verzoekster in deze procedure, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen was verlengd en de GI (Gecertificeerde Instelling) machtiging was verleend om [minderjarige A] uit huis te plaatsen. De moeder verzocht het hof om de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel de verzoeken af te wijzen. De GI verzocht het hof om de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de inleidende verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing tijdig zijn ingediend, en verwierp het verweer van de moeder dat de GI niet-ontvankelijk zou zijn. Het hof overwoog dat de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige A] gerechtvaardigd zijn, gezien de ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de voorgeschiedenis van huiselijk geweld tussen de ouders. De ouders hebben echter ook positieve ontwikkelingen doorgemaakt in hun communicatie en samenwerking, wat van belang is voor de toekomst van de kinderen.

Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof benadrukte dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft om de ouders te ondersteunen in hun verdere stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.195.209/01
zaaknummer rechtbank: C/15/240817 / JU RK 16-464
beschikking van de meervoudige kamer van 8 november 2016 inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Bosmans te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Alkmaar,
verweerder,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de heer [A] (hierna te noemen: de vader);
- de minderjarige [minderjarige A] ;
- de minderjarige [minderjarige B] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) van 22 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 13 juli 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 april 2016.
2.2.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de moeder op 18 augustus 2016 met bijlage;
- een brief van de zijde van de GI van 30 augustus 2016 met bijlagen, ingekomen op 1 september 2016;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 13 september 2016, ingekomen op 13 september 2016 met bijlage;
- een brief van de vader van 31 augustus 2016, ingekomen op 9 september 2016.
2.3.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige B] gesproken.
Het hof heeft ook [minderjarige A] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 14 september 2016 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. I.J. van Meggelen, kantoorgenoot van en waarnemend voor mr. Bosmans;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [Y] .
De vader is met bericht van verhindering niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
- […] ( [minderjarige A] ), [in] 2001;
- […] ( [minderjarige B] ), [in] 2003.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige A] en [minderjarige B] (hierna gezamenlijk: de kinderen).

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 10 mei 2017 evenals de aan de GI verleende machtiging om [minderjarige A] in een accommodatie zorgaanbieder 24-uurs te plaatsen, en wel tot uiterlijk 10 december 2016.
4.2.
De moeder verzoekt – naar het hof begrijpt -, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidende verzoeken en subsidiair de verzoeken alsnog af te wijzen.
4.3.
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

ontvankelijkheid
5.1.
Anders dan de rechtbank en de moeder, is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak bij de indiening van de inleidende verzoeken geen sprake is geweest van een overschrijding van de in artikel 2.4.9 sub a en artikel 2.4.10 sub a van het Procesreglement Civiel Jeugdrecht (hierna: Procesreglement) vervatte termijnen. Het hof overweegt daartoe als volgt. De termijn van de lopende ondertoezichtstelling van de kinderen alsmede de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige A] liep tot dinsdag 10 mei 2016, terwijl de inleidende verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn ingediend op maandag 21 maart 2016. Blijkens voormelde artikelen dient een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling respectievelijk tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing te worden ingediend uiterlijk
tijdensde achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling c.q. machtiging uithuisplaatsing. Hieruit valt af te leiden dat de inleidende verzoeken zijn ingediend op de laatste dag van de hiervoor bedoelde achtste week. In het midden kan daarom blijven wat de gevolgen van een termijnoverschrijding zouden moeten zijn. Het verweer van de moeder dat de GI niet-ontvankelijk is in zijn inleidende verzoeken wordt verworpen.
verzoek verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
De moeder stelt kort samengevat dat niet (langer) is voldaan aan de gronden tot de ondertoezichtstelling van de kinderen en tot uithuisplaatsing van [minderjarige A] . Beide ouders werken immers vrijwillig mee aan hulpverlening en staan achter de huidige plaatsing van [minderjarige A] bij [X] . Ter zitting heeft de moeder meegedeeld dat zij de wens van [minderjarige A] om bij de vader te gaan wonen steunt, evenals de wens van [minderjarige B] om de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader te gaan wonen. Wel moeten daarvoor eerst goede afspraken worden gemaakt waarbij beide ouders zich goed voelen, aldus de moeder.
5.5.
De vader heeft het hof door middel van de onder 2.2 vermelde brief kort samengevat laten weten dat hij het raadzaam acht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige A] te verlengen omdat [minderjarige A] zeer zeker gegroeid is maar nog niet klaar is voor een thuiskomst. Daarnaast zijn begeleiding voor [minderjarige A] en voor de ouders nog niet geregeld en is zijn nieuwe school nog niet bekend.
5.6.
De gezinsvoogd heeft namens de GI ter zitting verzocht de ondertoezichtstelling van de kinderen en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige A] te verlengen. Het gaat nu over het algemeen goed met de kinderen en de ouders hebben een grote stap gezet in hun onderlinge communicatie. De komende tijd moeten echter beslissingen worden genomen over de omgangsregeling met [minderjarige B] en over de thuisplaatsing van [minderjarige A] . Volgens de mentor van zijn behandelgroep, met wie [minderjarige A] heel vertrouwd is, is de wil van beide ouders en de inzet van hulpverlening nodig om zaken rondom zijn woonperspectief, school en omgang met de andere ouder te regelen. Het is een spannend en moeizaam proces voor de ouders, aldus de gezinsvoogd.
5.7.
De raad heeft ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De ouders zijn van ver gekomen. Van belang is ervoor te zorgen dat een aantal belangrijke zaken goed wordt geregeld binnen een kader voor de ouders om op terug te vallen, aldus de raad.
5.8.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat er ernstige zorgen zijn over de kinderen als gevolg van een jarenlange (echtscheidings)strijd, waarbij sprake is geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. De kinderen staan sinds 10 mei 2012 onder toezicht van de GI. Zij zijn destijds ook enige tijd uit huis geplaatst. Vanaf oktober 2014 hebben de kinderen op basis van co-ouderschap afwisselend bij hun ouders verbleven. Het co-ouderschap is na zes maanden beëindigd omdat de ouders in hun oude gedragspatronen vervielen. Zodoende hebben de kinderen vanaf de zomervakantie 2015 bij de moeder verbleven en gingen zij eenmaal per twee weken naar de vader.
Blijkens informatie uit de schriftelijke aanwijzing omgangsregeling ouder met gezag (in het kader van een uithuisplaatsing van 26 februari 2016) is in de maanden september en oktober 2015 bij [minderjarige A] teruggetrokken gedrag gezien. De kenmerkende vrolijkheid ontbrak, hij zag er vermoeid uit en was vaak verdrietig. Daarbij liet hij steeds vaker negatief gedrag zien. Op sommige momenten was hij zelfbepalend, had een grote mond en liet hij zich daarin lastig sturen. Gezien werd dat [minderjarige A] werd overvraagd en onvoldoende emotionele veiligheid ervoer in de thuissituatie. [minderjarige A] heeft in een gesprek met de moeder, de ambulant hulpverlener van Lijn5 en de gezinsvoogd gezegd dat hij de thuissituatie niet meer aan kon. Hij heeft gedreigd zichzelf of zijn moeder wat aan te doen, aldus voormelde schriftelijke aanwijzing. Op grond van een daartoe strekkende (spoed)machtiging is [minderjarige A] op 29 oktober 2015 door zijn moeder naar Horizon Jeugdzorg, locatie [X] (hierna: [X] ) gebracht, waar hij sindsdien verblijft.
De ouders en de kinderen – dat wil zeggen [minderjarige A] tot aan zijn uithuisplaatsing – hebben deelgenomen aan het programma Kinderen uit de Knel bij Parlan. Zoals blijkt uit het eindevaluatieverslag van Parlan van 19 januari 2016 heeft [minderjarige A] helaas niet de hele training kunnen doorlopen in verband met zijn uithuisplaatsing naar [X] . Hij liet zich in de kindergroep als een wat onrustige jongen zien. Zijn concentratieboog was kort en hij had de neiging om zijn eigen ding te doen. Hij liet een neiging tot terugtrekken zien, ondanks zijn onrust. Soms zocht hij andere kinderen ook op. Wat dat betreft liet hij twee kanten zien. Hij vond het moeilijk om niet mee te gaan in negatief gedrag van anderen. Hij liet zich vrij gemakkelijk triggeren en uitdagen, en liet veel onzekerheid zien en weinig vertrouwen in zichzelf en zijn kunnen. [minderjarige B] heeft heel hard gewerkt tijdens de bijeenkomsten. Ze wil het voor iedereen goed doen, ook voor haar beide ouders. Ze is zeer loyaal naar beide ouders. Ze heeft zichzelf steeds meer kunnen uiten. Ze heeft aangegeven dat zij graag bij zowel haar vader als bij haar moeder wil wonen. Ze gaf aan dat ze dit eerder ook hebben gedaan en dat dit heel goed ging. Ze vindt het heel belangrijk dat het eerlijk wordt verdeeld wordt en dat ze bij allebei wil zijn. Belangrijk is dat de ouders hier gezamenlijk naar kijken en ook vanuit [minderjarige B] gaan denken. Geconcludeerd is dat de ouders een duidelijke verbetering hebben laten zien. De negatieve sfeer waarmee begonnen werd, is uiteindelijk omgebogen naar een meer hoopgevende sfeer. De ouders zijn in beweging gekomen en aan de slag gegaan met hun eigen houding. De vader maakt dit ook zichtbaar in gedrag door met de kinderen bijvoorbeeld de moeder op 1 januari een goed nieuwjaar te gaan wensen. De moeder heeft tijdens de cursus geprobeerd zich kwetsbaar op te stellen door een kwestie in te brengen. De eerste stap is dus gezet. [minderjarige B] heeft aangegeven niet helemaal tevreden te zijn over de omgangsregeling. Belangrijk is dat de ouders hier gezamenlijk naar kijken en ook vanuit [minderjarige B] gaan denken. Aandachtspunt is om eerst met elkaar dingen te bespreken voordat er dingen met [minderjarige B] worden besproken omdat dit een loyaliteitsconflict kan voorkomen, aldus het evaluatieverslag.
Ook [X] , de zorginstelling waar [minderjarige A] verblijft, heeft een positieve ontwikkeling tussen de ouders geconstateerd. Zoals blijkt uit een verslag van die instelling van 30 augustus 2016, zien zij dat de vader en de moeder steeds beter in staat zijn om in het belang van [minderjarige A] tot afspraken te komen. Wel is dit nog pril en zullen zij samen nog een aantal stappen moeten maken. De vader heeft in gesprekken aangegeven dat hij [minderjarige A] graag thuis ziet komen wonen, maar hij zal hierin nog wel enige ondersteuning nodig hebben (dit is nog niet van de grond gekomen). De instelling ziet nog te weinig om in kaart te brengen wat [minderjarige A] thuis echt nodig heeft wat betreft externe begeleiding en ondersteuning van de vader. [minderjarige A] ziet de verlenging (naar het hof begrijpt: van zijn ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) als positief en wil graag nog wat meer oefenen met zijn verloven. Hij heeft zeven maanden vrijwel geen onbegeleid verlof gehad. Sinds een aantal weken gaat hij naar beide ouders in het weekend. Hierin kan hij nog een groei doormaken. [minderjarige A] is druk bezig om aan zijn laatste doelen te werken, te weten het verleden een plekje geven en versterken in het ontwikkelen van een positief zelfbeeld/eigenwaarde. Dit kost wat meer tijd omdat [minderjarige A] ook zijn MDFT therapie graag wil afsluiten. Geadviseerd wordt de ondertoezichtstelling (en naar het hof begrijpt: uithuisplaatsing) van [minderjarige A] te verlengen. Aldus wordt [minderjarige A] meer ruimte gegeven om aan zijn doelen te werken en zijn ouders gelegenheid gegeven om thuis alles op orde te hebben om de terugkeer van [minderjarige A] naar de vader te laten slagen, aldus voormeld verslag.
Het hof concludeert op grond van voormelde feiten en omstandigheden dat duidelijk sprake is van een belaste voorgeschiedenis enerzijds als ook van een positieve ontwikkeling tussen de ouders anderzijds. Deze dient echter nog bestendigd te worden, terwijl ten aanzien van beide kinderen nog veel zaken geregeld moeten worden. Zo dient in kaart te worden gebracht wat er nodig is om [minderjarige A] veilig thuis te laten wonen bij de vader. Daarnaast heeft [minderjarige B] het hof laten weten nog steeds graag evenveel tijd bij haar beide ouders te willen wonen. Haar wens lijkt voort komen uit loyaliteit en haar rechtvaardigheidsgevoel. Het is voor de ouders dan ook van groot belang te bedenken hoe daarmee verstandig om te gaan. Tegen die achtergrond acht het hof betrokkenheid van de GI bij de door de ouders te ondernemen stappen noodzakelijk. Aldus is naar het oordeel van het hof voldaan aan de gronden tot ondertoezichtstelling van de kinderen en tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige A] .
Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat de gezinsvoogd ter zitting heeft toegezegd meer afstand te zullen nemen teneinde de druk die de moeder ervaart vanuit de hulpverlening te doen afnemen.
5.9.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M.E. Burger, bijgestaan door mr. C.M. van Harten als griffier, en is op 8 november 2016 uitgesproken in het openbaar.