In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige A] en [minderjarige B]. De moeder, verzoekster in deze procedure, was in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen was verlengd en de GI (Gecertificeerde Instelling) machtiging was verleend om [minderjarige A] uit huis te plaatsen. De moeder verzocht het hof om de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel de verzoeken af te wijzen. De GI verzocht het hof om de eerdere beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de inleidende verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing tijdig zijn ingediend, en verwierp het verweer van de moeder dat de GI niet-ontvankelijk zou zijn. Het hof overwoog dat de ondertoezichtstelling van de kinderen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige A] gerechtvaardigd zijn, gezien de ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de voorgeschiedenis van huiselijk geweld tussen de ouders. De ouders hebben echter ook positieve ontwikkelingen doorgemaakt in hun communicatie en samenwerking, wat van belang is voor de toekomst van de kinderen.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. Het hof benadrukte dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft om de ouders te ondersteunen in hun verdere stappen.