ECLI:NL:GHAMS:2016:4475

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
23-002861-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor beschadiging van een auto met een steen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van een auto, toebehorende aan een benadeelde partij, [slachtoffer]. De feiten vonden plaats op 19 oktober 2013 te Zaandam, waar de verdachte een steen naar de auto gooide, wat leidde tot schade. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep zich enkel richtte op de zaak met parketnummer 15-041298-14, en niet op de andere gevoegde zaak. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar het hof oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen, maar het hof achtte de beschadiging van de auto wettig en overtuigend bewezen. De politierechter had eerder een taakstraf van tachtig uren opgelegd, maar het hof bepaalde de straf in hoger beroep op veertig uren taakstraf en twintig dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat de schade het gevolg was van het handelen van de verdachte. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd en de beslissing om het vonnis te vernietigen en opnieuw recht te doen, werd uiteengezet.

Uitspraak

parketnummer: 23-002861-15
datum uitspraak: 15 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2015 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-041298-14 (hierna: A) en 15-065025-15 (hierna: B) tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres].

De omvang van het hoger beroep

In eerste aanleg heeft de politierechter de zaken A en B gevoegd behandeld en heeft ter zake van beide misdrijven één straf opgelegd.
De raadsvrouw heeft bij brief van 7 juli 2015 de griffier gevolmachtigd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis met parketnummer 15/041298-14. Zij heeft daarbij uitdrukkelijk erop gewezen “
dat het appel niet ziet op de veroordeling in de gevoegde zaak met parketnummer 15/065025-15.
Naar aanleiding van deze brief is een Akte instellen hoger beroep opgemaakt betreffende de zaak met parketnummer 15-041298-14
tegen het eindvonnisdat op 25 juni 2015 is gewezen.
Het hof vindt dat deze akte van de griffier zo moet worden gelezen dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de met betrekking tot de in zaak A door de rechtbank genomen beslissingen. Het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep is daarom beperkt tot het in die zaak ten laste gelegde. Het hof zal dus in zaak B volstaan met het bepalen van een straf voor het daar bewezenverklaarde feit.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging (voor zover in hoger beroep nog aan de orde)

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof het verweer dat in hoger beroep is gevoerd zal bespreken en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 oktober 2013 te Zaandam, gemeente Zaanstad, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto toebehorende aan [slachtoffer] heeft beschadigd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit en heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd.
De verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Hij is in paniek geraakt doordat [naam 1] en [naam 2] voor hem stonden, terwijl één van hen een ijzeren staaf vasthield, en hij zag dat [naam 1] een greep leek te doen in het handschoenenkastje in de auto, hetgeen beangstigend voor de verdachte was omdat hij had vernomen dat [naam 1] eerder voor vuurwapenbezit was veroordeeld. De verdachte heeft in deze panieksituatie een steen gegooid, die hij ter afdreiging vast hield en daarna is hij weggerend, aldus de raadsvrouw.
De verdachte heeft hier ter terechtzitting in hoger beroep aan toegevoegd dat hij klem stond vóór de ingang van de
growshop; een baksteen van een stapel bouwmateriaal naast hem heeft gepakt en deze heeft gegooid.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte een steen heeft gegooid in de richting van [naam 1] en/of [naam 2] en dat de steen de auto waar deze personen in zaten heeft geraakt en beschadigd.
De verdediging heeft onvoldoende gesteld en ook overigens is op grond van de inhoud van het dossier niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich moest verdedigen om zich te verweren tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De enkele stelling dat de verdachte niet weg kon lopen omdat hij klem stond, is op geen en enkele wijze met concrete gegevens onderbouwd en dit volgt evenmin uit het dossier. De overige door de verdachte gestelde omstandigheden zijn evenmin aannemelijk geworden. Zo is bij voorbeeld de ijzeren staaf waarmee de verdachte zegt te zijn bedreigd niet aangetroffen. Het hof acht dus niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie, zodat het verweer van de raadsvrouw strandt.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg voor het in beide zaken (A en B) bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het in zaak A ten laste gelegde van dit vonnis.
Het hof dient overeenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 423 van het Wetboek van Strafvordering de straf bepalen ten aanzien van het door de politierechter in
zaak Bbewezen verklaarde feit en wel op een
taakstraf van veertig uren,subsidiair twintig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in
zaak Aten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een
taakstraf voor de duur van vijftig uur,subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de straf voor het in zaak B ten laste gelegde feit zal worden bepaald op een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een auto door in de richting van die auto een steen te gooien, waardoor schade aan dat voertuig is ontstaan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2016 is hij eerder voor andersoortige strafbare feiten onherroepelijk veroordeeld.
De verdediging heeft uitdrukkelijk naar voren gebracht dat de verdachte fysiek in staat is om een (aangepaste) taakstraf uit te voeren en heeft verzocht hem geen geldboete op te leggen in verband met het mogelijk aanstaande besluit tot schuldsanering in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van veertig uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.477,41. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij de gevorderde schade als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte heeft geleden. Uit de daartoe overgelegde bewijsstukken valt dit niet op te maken. De verdachte is daarom niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof
Bepaalt de straf voor het bij het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de zaak met
parketnummer 15/065025-15 (zaak B)bewezenverklaarde op een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het in zaak met
parketnummer 15/041298-14 (zaak A)ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot schadevergoeding af.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. G.M. Boekhoudt en mr. M.J.L. Mastboom, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 november 2016.
Mr. Mastboom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.