ECLI:NL:GHAMS:2016:5190

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
8 december 2016
Zaaknummer
23-000794-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verbale bedreiging met misdrijf tegen leven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 17 februari 2016 was vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten. De verdachte, geboren in Georgië in 1990, had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Dit was in lijn met artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat tegen een vrijspraak geen hoger beroep openstaat.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 24 november 2016 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De verdachte werd beschuldigd van het bedreigen van een slachtoffer met de woorden "ik maak je dood" op 25 oktober 2015 in Amsterdam. Het hof oordeelde dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen was, en dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van deze beschuldiging.

De verdediging voerde aan dat de verklaringen van de aangever en getuige onbetrouwbaar waren, maar het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verklaringen consistent en betrouwbaar waren. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 300, maar het hof handhaafde deze straf, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De op te leggen straf was gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer: 23-000794-16
datum uitspraak: 8 december 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-654242-15 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Georgië) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld en dit is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 november 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 25 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend een of meermalen de woorden toegevoegd: "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd. Het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit en ten aanzien van de ook in hoger beroep gevoerde verweren tot een iets andere bewijsoverweging dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 oktober 2015 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend meermalen de woorden toegevoegd: "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverwegingen

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de volgende verweren gevoerd:
a. Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De verklaringen van de aangever en de getuige [getuige] zijn onbetrouwbaar. Beiden hebben eerst verklaard dat de verdachte de aangever heeft geslagen met een glas, maar beiden hebben hun verklaring over het door de verdachte toegepaste geweld later bijgesteld. Dit brengt met zich dat hun verklaringen ook voor het overige als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Overigens was de getuige [getuige] bij het opnemen van de verklaringen van aangever aanwezig.
b. Beroep op noodweerexces
De verdachte komt een beroep op noodweerexces toe ten aanzien van de buiten op straat geuite bedreiging. Die bedreiging was het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de aangever jegens de verdachte even daarvoor in de rokersruimte van de [naam] te Amsterdam.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Ad a.
Anders dan de raadsman meent, hebben zowel de aangever als de getuige [getuige] tegenover de rechter-commissaris consistent, specifiek en in grote lijnen gelijkluidend verklaard; niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook ten opzichte van de eerder door hen bij de politie afgelegde verklaringen. De verklaringen van de aangever en de getuige [getuige] zijn dan ook betrouwbaar en het hof zal deze voor het bewijs gebruiken. De rechtbank slechts heeft geoordeeld dat in het dossier niet het bewijs kan worden gevonden dat de verdachte met een glas heeft gestoken. De rechtbank heeft zich daarmee, anders dan de raadsman kennelijk voor ogen staat, geenszins uitgelaten over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en [getuige].
Noch in het dossier, noch in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, ziet het hof aanleiding om aan de betrouwbaarheid van voormelde verklaringen te twijfelen als gevolg van de kennelijke aanwezigheid van getuige [getuige] bij het verhoor van aangever. Het hof ziet hierin geen aanwijzing dat de aangever en de getuige hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd.
Dit onderdeel van het verweer wordt verworpen.
Ad b.
Het hof kan op basis van het verhandelde ter terechtzitting en ook overigens op basis van het dossier niet exact vaststellen wat zich op 25 oktober 2015 in de rokersruimte van de [naam] te Amsterdam heeft afgespeeld. Uit de verklaringen van de aangever en de getuige [getuige] blijkt echter wel het volgende.
De aangever vroeg aan de verdachte of hij minder breeduit wilde gaan zitten, waarna de verdachte direct opsprong, dreigend en agressief neus aan neus met de aangever ging staan en een doodsbedreiging jegens hem uitte. Dit is een gedraging die op grond van de uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als verdedigend, maar als aanvallend en gericht op een confrontatie. De verdachte komt dus ten aanzien van de gebeurtenissen in de [naam] geen beroep op noodweer toe, zodat ook diens daaruit voortvloeiende beroep op noodweerexces ten aanzien van de latere bedreiging op straat moet worden verworpen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat feitelijk evenmin aannemelijk is geworden dat na die eerste aanvallende opstelling van de verdachte een nieuwe situatie is ontstaan waardoor de verdachte alsnog een beroep op noodweer(exces) zou toekomen.
Het hof verwerpt ook dit onderdeel van het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 300, subsidiair zes dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, waarbij € 50, per dag voorarrest in mindering wordt gebracht.
De verdachte heeft hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, naar een maatstaf van twee uren per dag hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich naar aanleiding van een onenigheid in het uitgaanscircuit schuldig gemaakt aan verbale bedreiging. Een dergelijk feit is niet alleen bedreigend voor het slachtoffer, maar draagt ook bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid van anderen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 november 2016 is hij eerder, onder meer voor een geweldsdelict, onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit in zijn nadeel mee.
Het staat de advocaat-generaal vrij om, ook indien door de officier van justitie geen hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis, een andere of hogere straf te eisen dan in eerste aanleg. Het hof acht echter alles afwegende oplegging van een geldboete van € 300, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Hierbij speelt een rol dat de verdachte voor het onderhavige feitencomplex zestig dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 27 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 300 (driehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. M.J.A. Duker en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 december 2016.
Mr. Duker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.