ECLI:NL:GHAMS:2016:5204

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
200.185.484/01 en 200.186.052/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in het belang van de kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 6 december 2016, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee kinderen, geboren uit een huwelijk dat in 2014 is ontbonden. De moeder had verzocht om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast, maar het hof oordeelt dat onvoldoende is komen vast te staan dat dit in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De moeder heeft de kinderen abrupt uit hun vertrouwde omgeving gehaald en is naar Australië vertrokken zonder overleg met de vader, wat het hof als zorgwekkend beschouwt. De man, die in hoger beroep is gekomen, betoogt dat de rechtbank ten onrechte het eenhoofdig gezag aan de vrouw heeft toegekend en dat de vrouw niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld. Het hof concludeert dat de vrouw door haar handelen de kinderen heeft onttrokken aan noodzakelijke hulpverlening en dat het gezamenlijk gezag niet beëindigd dient te worden. De bestreden beschikking wordt vernietigd en het verzoek van de vrouw wordt afgewezen. De man wordt in de zaak met betrekking tot de omgang niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij zijn hoger beroep heeft ingetrokken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 6 december 2016
Zaaknummers: 200.185.484/01 en 200.186.052/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/15/225284 / FA RK 15-2344 en C/15/207885 / FA RK 13-3709
in de zaken in hoger beroep van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. W.N. Sardjoe te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
voorheen wonende te [woonplaats] , thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
geïntimeerde,
advocaat: mr. T.M. Coppes te Aerdenhout.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Partijen worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2.
De man is op 10 februari 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 januari 2016 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/225284 / FA RK 15-2344 (zaaknummer 200.185.484/01). Hij heeft daarbij tevens een verzoek tot schorsing van de werking van die beschikking ingediend (zaaknummer: 200.185.484/02).
1.3.
De vrouw heeft op 25 maart 2016 in de zaak met zaaknummer 200.185.484/01 een verweerschrift ingediend.
1.4.
De man is op 22 februari 2016 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 januari 2016 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C15/207885 / FA RK 13-3709 (zaaknummer: 200.186.052/01). Hij heeft daarbij tevens een verzoek voorlopige voorzieningen ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend (zaaknummer: 200.186.052/02).
1.5.
De verzoeken tot schorsing en om voorlopige voorzieningen, met zaaknummers 200.185.484/02 en 200.186.052/02, zijn op 14 maart 2016 tegelijkertijd ter terechtzitting in hoger beroep behandeld. Bij beschikking van dit hof van 26 april 2016 is het verzoek tot schorsing van de man afgewezen en is de man in zijn verzoek om voorlopige voorzieningen niet-ontvankelijk verklaard.
1.6.
De vrouw heeft op 4 april 2016 in de zaak met zaaknummer 200.186.052/01 een verweerschrift ingediend.
1.7.
De vrouw heeft op 13 mei 2016 nadere stukken ingediend.
1.8.
De man heeft op 20 mei 2016 nadere stukken ingediend.
1.9.
De vrouw heeft op 23 mei 2016 nadere stukken ingediend.
1.10.
De zaken zijn op 25 mei 2016 tegelijkertijd ter terechtzitting in hoger beroep behandeld. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Het hof heeft de zaak op genoemde datum aangehouden tot 26 oktober 2016, in afwachting van de resultaten van de hulpverleningstrajecten voor de kinderen bij Altra en het Kinder- en Jeugdtraumacentrum (hierna: KJTC). Daarnaast heeft het hof de Raad verzocht een kort aanvullend onderzoek te verrichten naar de kwestie van de vervalste beschikking van 5 november 2013 van de rechtbank Noord-Holland. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.11.
De man heeft op 22 september 2016 en (twee keer) op 25 oktober 2016 nadere stukken ingediend.
1.12.
Van de zijde van de Raad is op 25 oktober 2016 nadere informatie ingekomen.
1.13.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 26 oktober 2016, alwaar zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- mr. Coppes, namens de vrouw;
- namens Jeugdbescherming regio Amsterdam (hierna: de GI): de gezinsmanager, vergezeld door een collega;
- de heer R. Koops, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn [in] 2003 gehuwd. Hun huwelijk is op 12 november 2014 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 16 juli 2014 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [A] (hierna: [kind a] ) [in] 2007 en [B] (hierna: [kind b] ) [in] 2011 (hierna tezamen: de kinderen).
2.2.
Bij beschikking van 6 augustus 2015 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kinderrechter) zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar tot 6 augustus 2016. Deze beschikking is bij beschikking van dit hof van 26 januari 2016 bekrachtigd. De GI heeft op 8 januari 2016 een verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ingediend. Zij heeft dit verzoek bij bericht van 21 januari 2016 aan de kinderrechter ingetrokken.
Bij beschikking van 21 juli 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland is de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 6 augustus 2017.
2.3.
Bij beschikking van 8 mei 2015 van de rechtbank Noord-Holland is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw te bepalen dat haar het eenhoofdig gezag over de kinderen wordt toegekend, aangehouden en is de Raad verzocht onderzoek te verrichten naar de vraag of de belangen van de kinderen zich tegen het eenhoofdig gezag bij de vrouw verzetten.
Bij beschikking van 19 augustus 2015 van de rechtbank Noord-Holland is de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomst van een ouderschapsonderzoek en de inspanningen in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen.
2.4.
Bij beschikking van 25 februari 2014 van de rechtbank Noord-Holland in een voorlopige voorzieningenprocedure als bedoeld in artikel 821 Rv is, op verzoek van de man een zorgregeling vast te stellen, de Raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Daarbij is voorts bepaald dat partijen zich dienen te wenden tot het Omgangshuis. Bij latere beschikking is het verzoek van de man om bij wege van voorlopige voorzieningen een omgangsregeling vast te stellen, afgewezen.
2.5.
Bij de echtscheidingsbeschikking van 16 juli 2014 is het nevenverzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling tussen hem en de kinderen aangehouden in afwachting van de uitkomst van de inmiddels in de voorlopige voorzieningenprocedure gelaste onderzoeken.
2.6.
Bij beschikking van 25 maart 2015 van de rechtbank Noord-Holland is een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld aldus dat, verkort weergegeven, de man en de kinderen eenmaal per week op vrijdagmiddag om 17:30 uur dan wel op een in onderling overleg te bepalen tijdstip contact met elkaar hebben via Face-time, en is de zaak aangehouden in verband met een (beschermings-)onderzoek door de Raad.
2.7.
Bij vonnis van 29 juli 2016 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland is op vordering van de man, voor zover thans van belang, de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking van 13 januari 2016 van de rechtbank Noord-Holland, zaaknummer: C/15/225284/01 FA RK15-2344 geschorst. Tevens is bepaald dat de kinderen voorlopig, totdat anders zal zijn beslist, aan de man zullen worden toevertrouwd en is de vrouw veroordeeld om hen aan de man af te geven.
2.8.
Bij de stukken bevinden zich rapporten van de Raad van 28 april 2014 en van 22 juni 2015, een rapport van het Omgangshuis van 7 oktober 2014, plannen van aanpak ondertoezichtstelling van 17 november 2015, 7 januari 2016 en 18 februari 2016, en een rapportage van de GI van 28 april 2016.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.
Bij de bestreden beschikking van 13 januari 2016 met kenmerk C/15/225284 / FA RK 15-2344 (hierna: de gezagsbeschikking) is op verzoek van de vrouw het gezamenlijk gezag over de kinderen beëindigd en is bepaald dat het eenhoofdig gezag over hen toekomt aan de vrouw.
3.2.
In de zaak met zaaknummer 200.185.484/01 verzoekt de man de gezagsbeschikking te vernietigen voor zover het betreft de beëindiging van het gezamenlijk gezag en het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen alsnog af te wijzen.
3.3.
De vrouw verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel het hoger beroep af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van de onderhavige procedure.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 13 januari 2016 met kenmerk C/15/207885 / FA RK 13-3709 (hierna: de omgangsbeschikking) is het (neven)verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling tussen hem en de kinderen afgewezen.
3.5.
In de zaak met zaaknummer 200.186.052/01 verzoekt de man de omgangsbeschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het (neven)verzoek van de man alsnog toe te wijzen en de zorgregeling vast te stellen in die zin dat de man de kinderen bij zich heeft:
- eenmaal in de veertien dagen een weekeinde, beginnend op vrijdag om 19:00 uur en eindigend op zondag om 19:00 uur;
- de helft van de algemene feestdagen;
- de helft van de gebruikelijke schoolvakanties;
- gedurende bijzondere gelegenheden zoals de verjaardagen van de kinderen en de man;
- althans een zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht.
Voorts verzoekt te man:
- vast te stellen dat het halen en het brengen van de kinderen in het kader van de zorgregeling worden afgewisseld en dat (eventuele) reiskosten worden gedeeld;
- de man in staat te stellen de vakanties met de kinderen in het buitenland door te brengen waarbij de vrouw haar medewerking verleent aan het verkrijgen van reisdocumenten voor de kinderen.
3.6.
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van de onderhavige procedure, daarbij ingegrepen de kosten van de eigen bijdrage van de vrouw opgelegd door de Raad voor rechtsbijstand.
3.7.
In hoger beroep heeft de man in de zaak met zaaknummer 200.185.484/01 zijn inleidend verzoek gewijzigd. Zijn appel strekt er thans toe om uitvoerbaar bij voorraad en met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen alsnog af te wijzen, waarbij het gezag met ingang van 13 januari 2016, de datum van de bestreden beschikking, gezamenlijk is en dit gezag met terugwerkende kracht in stand blijft door voornoemde afwijzing.

4.Beoordeling van het hoger beroep

In de zaak met zaaknummer: 200.186.052/01
4.1.
De man heeft zijn hoger beroep tegen de omgangsbeschikking ter terechtzitting in hoger beroep op 26 oktober 2016 ingetrokken. De aangevoerde grieven tegen de bestreden beschikking kunnen daardoor niet meer worden onderzocht, zodat de man niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn hoger beroep.
In de zaak met zaaknummer: 200.185.484/01
4.2.
Ter beoordeling aan het hof ligt thans nog voor het verzoek van de man om het inleidende verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, zodat hij gezamenlijk met de vrouw met het gezag over de kinderen wordt belast.
4.3.
Uitgangspunt van de wetgever is dat ouders die gezamenlijk het gezag hebben, dit gezag na ontbinding van het huwelijk gezamenlijk blijven uitoefenen. Ingevolge artikel 1:251a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.4.
De man betoogt dat de rechtbank de vrouw ten onrechte heeft belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen en voert ter onderbouwing van dit standpunt het volgende aan. De rechtbank is ten onrechte en op grond van onjuiste en onvolledige gegevens afgeweken van het wettelijk uitgangspunt, te weten gezamenlijke gezagsuitoefening. De ondertoezichtstelling van de kinderen was ten tijde van de gezagsbeschikking slechts vier maanden oud. De rechtbank heeft door het eenhoofdig gezag aan de vrouw toe te kennen, de doelen van de GI met betrekking tot het ouderlijk gezag en de communicatie tussen partijen geen fatsoenlijke kans gegeven.
De vrouw heeft van meet af aan geprobeerd de man uit het leven van de kinderen te bannen. Zij is in de periode waarin de onderhavige procedure is aangehouden in afwachting van de door het hof uitgestippelde lijnen, te weten het onderzoek de Raad naar de vervalste beschikking en de trajecten tot contactherstel tussen de man en de kinderen, zonder overleg met de man en onder een valse naam met de kinderen naar Australië vertrokken. De vrouw heeft vanuit Australië per emailbericht gedreigd om zowel zichzelf als de kinderen iets aan te doen. Deze situatie is uiterst zorgelijk en niet in het belang van de kinderen. Omdat de man op het moment van vertrek van de vrouw met de kinderen niet met het gezag over hen belast was, stranden op dit moment teruggeleidingsverzoeken van de man aan de Centrale Autoriteit. Teneinde teruggeleiding van de kinderen te bewerkstelligen dient de beslissing van het hof ertoe te strekken dat de man van meet af aan mede met het gezag belast is geweest. De bestreden beschikking dient gelet op deze omstandigheden vernietigd te worden en het verzoek van de vrouw om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen dient alsnog afgewezen te worden, aldus de man.
4.5.
Mr. Coppes heeft namens de vrouw ter terechtzitting in hoger beroep van 26 oktober 2016 betoogd dat de vrouw alleen belast dient te blijven met het gezag over de kinderen. In het verleden is tussen partijen sprake geweest van huiselijk geweld. Ook heeft de man zich door te blijven procederen niet aan de gemaakte veiligheidsafspraken gehouden, waaronder het contact- en straatverbod. Daarbij is in het verleden tussen partijen sprake geweest van (zeer) slechte communicatie, zodat overleg over de kinderen tussen partijen niet mogelijk is. De vrouw heeft nimmer getracht de man uit het leven van de kinderen te weren. Zij heeft steeds meegewerkt aan het vinden van oplossingen, maar uit diverse rapportages van onder meer de Raad en het Omgangshuis bleek dat dit niet mogelijk was. De vrouw was ten tijde van haar vertrek met de kinderen naar Australië belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen, zodat zij hiervoor geen toestemming van de man nodig had. De vermeende emailberichten van de vrouw die door de man in het geding zijn gebracht, zijn mogelijk niet door de vrouw geschreven, daar deze qua taalgebruik en toonzetting niet stroken met de wijze waarop de vrouw voorheen heeft gecorrespondeerd. Dat de vrouw met de kinderen naar Australië is vertrokken, kan slechts zijn omdat zij zich door de man dusdanig bedreigd voelde, dat dit voor haar de enige juiste keuze leek te zijn. Nu thans nog over teveel zaken onzekerheid bestaat, te weten onder meer de vermeend door de vrouw verzonden emailberichten, dient de bestreden beschikking bekrachtigd te worden.
4.6.
De GI heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard. Nadat de moeder met de kinderen zonder overleg met de vader en/of de GI is vertrokken, heeft de GI een melding gedaan bij de Centrale Autoriteit alsmede aangifte van onttrekking van de kinderen aan het wettig over hen gesteld gezag (artikel 279 Wetboek van Strafrecht). Daarna is contact gelegd met de autoriteiten in Australië en is door de GI ten aanzien van de kinderen een zorgmelding gedaan. Jeugdzorg in Australië, te weten The Department of Communities, Child Safety and Disability Services (hierna: Child Safety Services) heeft de moeder en de kinderen aldaar bezocht en heeft verklaard zich geen zorgen te maken over de veiligheid van de kinderen bij de moeder. Bij de GI bestaan op dit moment zorgen over het welzijn van de kinderen en over de vraag wat het plotselinge vertrek met de moeder naar Australië met hen heeft gedaan. Met de man is daarom besproken dat de kinderen op het moment dat zij terugkeren naar Nederland eerst op een neutrale plek worden geplaatst om te kijken hoe het met hen gaat, aldus de GI.
4.7.
De Raad heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep gelet op de complexiteit van de zaak gerefereerd aan het oordeel van hof.
4.8.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Tussen partijen is sprake van een belaste voorgeschiedenis, in die zin dat gedurende hun relatie tussen hen sprake is geweest van huiselijk geweld waarvan de kinderen getuige zijn geweest. Na het uiteengaan van partijen is tussen hen een strijd over onder meer de kinderen ontstaan. Ondanks de diverse ingezette hulpverlening van onder meer de GI en het Omgangshuis is het partijen niet gelukt om deze strijd te beëindigen. Uit het raadsrapport van 22 juni 2015 blijkt dat de kinderen kwetsbaar en gevoelig zijn en veel hebben meegemaakt. Tussen de vader en de kinderen heeft sinds september 2014 geen omgang meer plaatsgevonden. Tussen de vader en [kind b] hebben enige tijd face-time contacten plaatsgevonden, welke in december 2015 gestopt zijn. De kinderen staan sinds 6 augustus 2015 onder toezicht van de GI, omdat door de spanningsvolle relatie tussen de ouders sprake was van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 6 augustus 2017. In het kader van de ondertoezichtstelling diende gewerkt te worden aan contactherstel tussen de vader en de kinderen. Alvorens dit contactherstel te kunnen bewerkstellingen zijn de kinderen in mei 2016 aangemeld voor traumabehandeling bij het KJTC.
Gebleken is dat de vrouw in de tweede helft van juni 2016, vermoedelijk onder een valse naam, en zonder de man, de school van de kinderen en/of de GI hierover te informeren, met de kinderen vertrokken is naar het buitenland. Aanvankelijk was de bestemming van de vrouw onbekend. De GI heeft naar aanleiding hiervan een zorgmelding gedaan bij de Centrale Autoriteit. Tevens heeft de GI aangifte gedaan bij de politie van onttrekking aan het wettig over de kinderen gesteld gezag (artikel 279 Wetboek van Strafrecht) .
Nadat bleek dat de vrouw zich met de kinderen in Australië bevond, heeft de GI contact opgenomen met Child Safety Service in Australië, waarbij de GI haar zorgen omtrent het plotselinge vertrek van de vrouw met de kinderen heeft geuit. Hierop heeft Child Safety Service contact gezocht met de vrouw en de kinderen. Uit de brief van 13 september 2016 van Child Safety Service aan de Centrale Autoriteit in Nederland blijkt dat zij de kinderen op 7 september 2016 op hun school en de moeder in haar woning in [staat] , Australië hebben bezocht. Aldaar bleek dat de vrouw werkzaam is bij een ‘government office’ en dat zij een werkvergunning heeft verkregen met ondersteuning van haar werkgever. Volgens Child Safety Service moet het proces daartoe vele maanden in beslag genomen hebben. Child Safety Service heeft naar aanleiding van dit gesprek contact opgenomen met de GI en laten weten zich geen zorgen te maken over de onmiddellijke veiligheid van de kinderen.
De man heeft sinds het vertrek van de vrouw met de kinderen getracht teruggeleiding van de kinderen te bewerkstelligen. Zijn verzoek hiertoe aan de Centrale Autoriteit is echter gestrand, omdat de man ten tijde van het vertrek van de vrouw met de kinderen, ingevolge de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking, niet belast was met het ouderlijk gezag over de kinderen. Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 juni 2016 is het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2016 toegewezen. Bij dit vonnis zijn de kinderen tevens toevertrouwd aan de man. De GI stond achter dit verzoek van de man, daar de GI zich zorgen maakte over het welzijn van de kinderen en de omstandigheid dat de vrouw de kinderen onttrekt aan het noodzakelijke toezicht in het kader van de ondertoezichtstelling. De kinderen hebben door hun plotselinge vertrek niet op een gezonde manier afscheid kunnen nemen van hun alledaagse leefomgeving, school, familie en vrienden, aldus de GI. Voorts maakt de GI zich zorgen over de psychische gesteldheid van de vrouw en de mate van stress waarin zij haar overweging heeft gemaakt om op deze wijze met de kinderen naar het buitenland te vertrekken. De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zodra de kinderen terugkeren naar Nederland zij eerst in een neutrale setting dienen te worden geplaatst, om te bezien wat de invloed van het plotselinge vertrek op de kinderen is geweest. De vader heeft verklaard hiermee in te stemmen.
4.9.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat toewijzing van het inleidend verzoek van de vrouw om haar alleen met het gezag over de kinderen te belasten in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De vrouw heeft met haar handelwijze, waarbij zij de kinderen abrupt uit hun vertrouwde omgeving heeft weggehaald, er blijk van gegeven niet het belang van de kinderen voorop te hebben staan. Het heeft er alle schijn van dat zij voornamelijk uit eigen belang heeft gehandeld. Gebleken is dat bij de ouders sprake is van een belaste voorgeschiedenis en dat de kinderen veel hebben meegemaakt. Gelet hierop zijn sinds het uiteengaan van partijen diverse vormen van hulpverlening voor de kinderen ingezet. In april 2016 zijn de kinderen in het kader van de ondertoezichtstelling aangemeld voor traumabehandeling bij het KJTC. Na afronding van deze behandeling zou eveneens in het kader van de ondertoezichtstelling beoordeeld worden of contactherstel met de man gerealiseerd kon worden. Dit traject heeft door de handelwijze van de vrouw geen doorgang kunnen vinden. De vrouw heeft door haar plotselinge vertrek de kinderen onttrokken aan de hulpverlening. Het hof acht een dergelijke gang van zaken bepaald niet in het belang van de kinderen. Daarbij overweegt het hof dat uit de brief van Child Safety Service blijkt dat de vrouw haar vertrek naar Australië gelet op het verkregen werkvisum en haar baan al vele maanden moet hebben voorbereid. De man heeft ter terechtzitting in hoger beroep onweersproken gesteld dat uit het werkvisum van de vrouw blijkt dat zij haar vertrek met de kinderen reeds in januari 2016 gepland had. Het moet er dus voor gehouden worden dat de vrouw nog vóór het instellen van het hoger beroep door de man begonnen is met concrete voorbereidingen van haar vertrek naar Australië en de man, de GI en de ingeschakelde hulpverleners voor de kinderen daarna bewust onkundig heeft gelaten van haar voornemen om met de kinderen te vertrekken. Onbekend is of, en zo ja welke hulpverlening de kinderen thans krijgen. Het hof is van oordeel dat de vrouw door het onttrekken van de kinderen aan de in het kader van de ondertoezichtstelling ingezette hulpverlening niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld. Het hof acht het onder deze omstandigheden niet in het belang van de kinderen om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De bestreden beschikking zal derhalve vernietigd worden en het inleidend verzoek van de vrouw om haar alleen te belasten met het gezag over de kinderen zal worden afgewezen. Het hof overweegt dat als gevolg van deze beslissing het medegezag van de man geacht moet worden nimmer te zijn beëindigd.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer: 200.186.052/01:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep;
in de zaak met zaaknummer: 200.185.484/01:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de vrouw af;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A.N. van de Beek en mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 december 2016.