ECLI:NL:GHAMS:2016:5410

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
21 december 2016
Zaaknummer
23-003616-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van de politierechter in een strafzaak betreffende amfetamine en traangas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij de verdachte op 26 augustus 2015 was vrijgesproken van het bezit van amfetamine en traangas. De verdachte, geboren in 1982 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op 12 juni 2015 in Zaandam aangehouden. De politie had de verdachte aangesproken omdat zijn voertuig vreemd geparkeerd stond en niet verzekerd was. Bij de controle bleek de verdachte geen identiteitsbewijs bij zich te hebben, wat leidde tot een vordering van zijn identiteitsbewijs door de politie. De verdediging stelde dat deze vordering onrechtmatig was en dat dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de politie voldoende redenen had om het identiteitsbewijs te vorderen. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk amfetamine en traangas voorhanden had. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 week werd gelast. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals op het strafblad van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-003616-15
datum uitspraak: 22 november 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 26 augustus 2015 in de strafzaak onder de parketnummers 15-121404-15 en 05-128662-14 (TUL; de strafzaken onder de parketnummers 05-128662-14 en 05-141649-14 zijn ter terechtzitting van 22 oktober 2014 door de politierechter in de rechtbank Gelderland gevoegd) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 12 juni 2015 te Zaandam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid amfetamine (ongeveer 12 gram brutogewicht), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op of omstreeks 12 juni 2015 te Zaandam, in elk geval in Nederland, een busje traangas (KO Spray 007), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat ten onrechte gebruik is gemaakt van de bevoegdheden van artikel 55b van het Wetboek van Strafrecht. Het vorderen van het identiteitsbewijs van de verdachte was onrechtmatig. De politieambtenaren hebben onvoldoende duidelijk gemaakt waarom het noodzakelijk was verder te speuren naar een identiteitsbewijs van de verdachte. Het optreden van de politie levert een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op, dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (dossierpagina 4-6) blijkt het volgende. De verbalisanten zien op het parkeerterrein achter de BP-winkel bij het tankstation langs de Rijksweg A8 het door de verdachte bestuurde voertuig vreemd geparkeerd staan; de auto gebruikte namelijk feitelijk drie parkeerplekken. De verbalisanten hebben geconstateerd dat de auto die de verdachte bestuurde een zogenoemde WAM-signalering had, hetgeen betekent dat deze niet was verzekerd. Naar aanleiding van deze constatering hebben zij het rij- en kentekenbewijs van de verdachte ter inzage gevorderd. De verdachte zei daarop dat hij dit niet bij zich had en dat hij helemaal geen identiteitsbewijs bij zich droeg. Vervolgens heeft de verdachte zijn persoonsgegevens opgegeven. De verbalisanten twijfelden aan de juistheid hiervan omdat de verdachte zijn naam met horten en stoten opgaf en verbalisant [verbalisant 1] op basis van de verstrekte gegevens geen foto horende bij de opgegeven naam [verdachte] kon vinden in het politiesysteem ‘Integraal Bevragen’. Naar het oordeel van het hof was op dat moment sprake van voldoende omstandigheden op basis waarvan de politieambtenaren het identiteitsbewijs van de verdachte mochten vorderen. De verdachte heeft geen identiteitsbewijs overgelegd en bij de identiteitsfouillering is geen identiteitsbewijs aangetroffen. Daarmee is ook de noodzaak gegeven om overeenkomstig artikel 55b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) over te gaan tot het instellen van een onderzoek aan de auto ter vaststelling van de identiteit. Onder de bevoegdheid als bedoeld in artikel 55b, tweede lid, Sv valt niet alleen het doen van onderzoek naar de voorwerpen die de verdachte bij zich draagt of met zich mee voert maar onder de gegeven omstandigheden ook het onderzoeken van het dashboardkastje van de auto waarin de verdachte reed (vgl. HR 31 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6043). Dat onderzoek was noodzakelijk voor de vaststelling van de identiteit van de verdachte en voldoet bovendien aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit nu van de bevoegdheid in artikel 55b, tweede lid, Sv pas gebruik is gemaakt nadat was gebleken dat de middelen als bedoeld in artikel 27a Sv niets hadden opgeleverd. Er is dan ook geen sprake van enig vormverzuim, zodat bewijsuitsluiting niet aan de orde is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 12 juni 2015 in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid amfetamine, ongeveer 12 gram brutogewicht;
2:
hij op 12 juni 2015 in Nederland een busje traangas, KO Spray 007, zijnde een voorwerp, bestemd voor het treffen van personen met een traanverwekkende stof, van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 12 gram amfetamine. Niet alleen is amfetamine een voor de gezondheid schadelijke stof, ook gaan de verspreiding van en handel in amfetamine gepaard met verscheidene andere vormen van criminaliteit. Daarnaast heeft de verdachte een busje traangas voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2016 is hij eerder ter zake van misdrijven veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 22 oktober 2014, parketnummer 05-128662-14, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. P.F.E. Geerlings en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 november 2016.