ECLI:NL:GHAMS:2016:5504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2016
Publicatiedatum
23 december 2016
Zaaknummer
200.183.751/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • S.F. Schütz
  • C.M. Aarts
  • R.M. Beltzer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen vordering in rechte bij gebreke van een buitengerechtelijke vernietiging van een vaststellingsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, [X], is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, dat op 21 oktober 2015 was gewezen. De zaak betreft een geschil over een vaststellingsovereenkomst die [X] had gesloten met zijn ex-partner [A]. Deze overeenkomst hield in dat [A] een bedrag van € 25.000,- zou betalen aan [X] ter finale kwijting van een eerder vastgesteld bedrag van € 53.743,90. [X] heeft echter de vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd, omdat hij stelde dat [A] bij het aangaan van de overeenkomst had verzwegen dat zij inkomsten genoot uit een onderneming. [X] vorderde in hoger beroep betaling van € 28.743,90 van [geïntimeerde], de zoon van [A], op basis van de vernietigde overeenkomst.

Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank de vorderingen van [X] heeft afgewezen en het beslag op een printer opgeheven. De rechtbank oordeelde dat [X] niet had aangetoond dat de buitengerechtelijke vernietiging van de overeenkomst rechtsgevolg had gehad, omdat [A] niet had berust in de vernietiging. Het hof heeft de grieven van [X] gezamenlijk behandeld en geconcludeerd dat hij niet had voldaan aan de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de buitengerechtelijke vernietiging. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [X] in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.183.751/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/580354/HA ZA 15-106
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 20 december 2016
inzake
[X],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. H. Weinans te Roosendaal,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Bezema te Groningen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en [geïntimeerde] genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 22 december 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam, van 21 oktober 2015, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hem als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met een productie;
- memorie van antwoord, met productie.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog zijn vordering ten bedrage van € 28.743,90, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 16 december 2014 zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties de beslagkosten daaronder begrepen.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [X] , naar het hof begrijpt, in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder rov. 2 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
[X] is van 2002 tot en met 2008 getrouwd geweest met [A] (verder: [A] ). [geïntimeerde] is de zoon van [A] uit een eerder huwelijk. Tijdens haar huwelijk met [X] is [A] bestuurder geweest van [X] Logistics BV, welke onderneming zich bezighield met logistieke dienstverlening, gespecialiseerd in vervoer van goederen van Nederland naar Rusland v.v. en andere landen die behoorden tot de voormalige Sovjet-Unie.
  • i) Met betrekking tot de verdeling van de tussen [X] en [A] bestaande huwelijksgoederengemeenschap is bij beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 17 januari 2012 onder meer bepaald dat [A] wegens overbedeling een bedrag van € 53.743,90 aan [X] dient te betalen.
  • ii) Bij brief van 20 april 2012 heeft de toenmalige advocaat van [A] [X] bericht dat [A] financieel niet in staat was te voldoen aan hetgeen in voornoemde beschikking is bepaald en hij heeft het voorstel gedaan om een bedrag van € 25.000,- te voldoen tegen finale kwijting. Dit voorstel is door [X] aanvaard en er is een vaststellingsovereenkomst gesloten waarna [A] een bedrag van € 25.000,= heeft betaald aan [X] .
  • iii) Bij brief van 26 februari 2013 heeft heeft (de raadsman van) [X] aan [A] deze vaststellingsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd wegens dwaling. Volgens [X] heeft dat [A] bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst heeft verzwegen dat zij sedert 2009 betrokken was bij een onderneming genaamd [naam onderneming] en dat zij daaruit inkomsten genoot. [X] heeft daarbij aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 28.743,90.
  • iv) Op 2 september 2009 heeft [geïntimeerde] de aandelen verworven in de Engelse rechtspersoon [Z] Ltd, gevestigd te [vestigingsplaats] . [A] is op diezelfde dag benoemd tot director van [Z] Ltd. [Z] Ltd. is beherend vennoot van [naam onderneming]
  • v) [geïntimeerde] heeft een eenmanszaak genaamd [Y] , Voor de uitvoering van de werkzaamheden in die onderneming heeft [geïntimeerde] een printer gekocht ter waarde van US$ 56.325,61 met een eigendomsvoorbehoud van Businvest SA te Geneve Zwitserland. Op deze printer heeft [X] beslag gelegd.

3.Beoordeling

3.1
[X] heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van € 28.743,90 vermeerderd met rente en kosten. Hij stelt daartoe dat [geïntimeerde] gebruik maakt van de wanprestatie dan wel het onrechtmatig handelen van [A] jegens hem. [A] heeft de activiteiten van voorheen [X] Logistics BV ondergebracht in [naam onderneming] waar zij in dienst is getreden tegen een loon dat ligt onder de beslagvrije voet. De winsten uit V-Logistics komen geheel toe aan [geïntimeerde] die een deel daarvan overmaakt naar buitenlandse bankrekeningen van [A] . Op die manier werkt [geïntimeerde] mee aan een constructie die verhaal van crediteuren van [A] , onder wie [X] , feitelijk onmogelijk maakt,. [X] heeft de hiervoor genoemde vaststellingsovereenkomst met [A] buitengerechtelijk vernietigd, zodat hij jegens haar aanspraak kan maken op betaling van voornoemd bedrag van € 28.743,90, zijnde het restant van het bedrag waartoe [X] krachtens beschikking van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch gerechtigd is, aldus nog steeds [X]
3.2
[geïntimeerde] heeft de stellingen van [X] betwist, meer in het bijzonder heeft hij betwist dat de buitengerechtelijke vernietiging doel heeft getroffen, zodat [X] in het geheel geen vordering op [A] heeft en derhalve ook niet op hem. In reconventie vorderde [geïntimeerde] opheffing van het beslag.
3.3
De rechtbank heeft de vorderingen van [X] afgewezen, het beslag op de printer opgeheven en [X] in de proceskosten veroordeeld. De rechtbank heeft daartoe in rov. 4.2. van het bestreden vonnis het volgende overwogen.
“ [geïntimeerde] heeft gemotiveerd betwist dat de hierboven omschreven overeenkomst tussen [X] en [A] door [X] buitengerechtelijk is vernietigd. [geïntimeerde] betwist immers dat er een vernietigingsgrond (en derhalve een vernietigingsbevoegdheid) bestond en voert aan dat de buitengerechtelijke vernietiging dus geen rechtsgevolg heeft gehad. Vaststaat dat [A] niet heeft berust in de buitengerechtelijke vernietiging. [X] kan zich jegens [geïntimeerde] (als derde) derhalve niet beroepen op een vermoeden dat aan de eisen voor de vernietiging is voldaan (…). Gelet op de betwisting door [geïntimeerde] had het op de weg van [X] gelegen nader te onderbouwen dat de buitengerechtelijke vernietiging rechtsgevolg heeft gehad. Dat heeft [X] nagelaten. Daardoor kan in dit geding niet worden vastgesteld dat de overeenkomst tussen [X] en [A] is vernietigd en dat [X] een vordering op [A] heeft ter zake de afwikkeling van hun huwelijkse gemeenschap. De vordering van [X] op [geïntimeerde] stuit daarop af.”
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] met zijn grieven op.
3.4
[X] heeft geen daarop toegesneden grief gericht tegen de het bestreden vonnis voor zover daarbij in reconventie genoemd beslag is opgeheven. In zoverre is dit vonnis dus niet aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.5
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij richten zich tegen het (impliciete) oordeel van de rechtbank dat enkel door het uitbrengen van een verklaring tot buitengerechtelijke vernietiging de onderliggende overeenkomst niet vernietigd is en dat daarop de vordering afstuit.
[X] betoogt, zo begrijpt het hof, dat de rechtbank had dienen aan te nemen dat de vaststellingsovereenkomst was vernietigd, nu geen van partijen een declaratoir vonnis hiertoe heeft verzocht. Eerst indien de partijtegen wie de buitengerechtelijke verklaring zich richt in daarin berusten, heeft deze zonder meer effect. Legt evenwel deze partij zich niet bij de vernietiging neer, dan blijft de buitengerechtelijke verklaring buiten effect en kan in een dergelijk geval alleen vernietiging door een rechterlijke uitspraak plaatsvinden. Nu uit de stellingen van [X] niet volgt dat [A] in de vernietiging heeft berust terwijl de rechter deze ook niet heeft uitgesproken kan niet van worden aangenomen dat [X] de door hem gestelde vordering op haar heeft. De daarvan afgeleide vordering die [X] op [geïntimeerde] stelt te hebben is reeds daarom niet toewijsbaar. [X] heeft in hoger beroep immers niet anders gesteld dan dat er geen wetsbepaling aan in de weg staat over de gerechtvaardigdheid van die buitengerechtelijke vernietiging in dit geding een oordeel te geven. [X] miskent daarmee echter het wettelijke systeem van stelplicht en bewijslast. Het is immers aan [X] die zich op het rechtsgevolg van zijn buitengerechtelijke vernietigingsverklaring beroept ten betoge dat hij een vordering op [A] heeft (en daarmee mogelijk ook op [geïntimeerde] ) te stellen en zonodig te bewijzen dat hij buitengerechtelijke de vaststellingsovereenkomst heeft vernietigd én dat [A] in die vernietiging heeft berust. Vervolgens ligt het op de weg van [geïntimeerde] om het daaruit voortvloeiende vermoeden dat de buitengerechtelijke vernietigingsverklaring rechtsgevolg heeft gehad, te ontzenuwen door daartoe feiten en omstandigheden aan te voeren en zonodig te bewijzen. (vergelijk HR 13 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV2629). Aan die op [X] rustende stelplicht heeft hij echter niet voldaan. De grieven falen dan ook.
3.6
Nu alle grieven falen zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd en zal [X] worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 711,- aan verschotten en € 1.158,- voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. S.F. Schütz, C.M. Aarts en R.M. Beltzer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 20 december 2016.