In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 26 februari 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van diefstal van een geldbedrag van ongeveer € 50, dat toebehoorde aan een ander. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 24 augustus 2015 in Amsterdam. Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 september 2016 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, maar heeft ook rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een periode van dakloosheid en financiële problemen.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, met een voorwaardelijke straf van 10 dagen hechtenis. De beslissing om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen was gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof heeft daarbij ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen, maar deze niet zwaar laten wegen omdat ze meer dan veertien jaar geleden hadden plaatsgevonden. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de taakstraf niet ten uitvoer laten leggen, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.