ECLI:NL:GHAMS:2016:5586

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2016
Publicatiedatum
27 december 2016
Zaaknummer
23-001180-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake wederrechtelijk binnendringen in besloten lokaal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1965 en thans gedetineerd in PI Haaglanden, was beschuldigd van wederrechtelijk binnendringen in een besloten lokaal, specifiek in een Albert Heijn supermarkt te Amsterdam, op 31 januari 2016. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat er geen straf of maatregel zou worden opgelegd.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 oktober 2016 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte na het opleggen van een winkelverbod de winkel niet had verlaten. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte na het uitreiken van het winkelverbod door een medewerker van Albert Heijn de winkel heeft verlaten, maar later weer is teruggekeerd. Dit leidde het hof tot de conclusie dat de verdachte wederrechtelijk het besloten lokaal is binnengedrongen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen. Het hof overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld en dat het onwenselijk zou zijn om hem opnieuw met een strafrechtelijke sanctie te confronteren, gezien zijn lopende ISD-traject. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan.

Uitspraak

Parketnummer: 23-001180-16
Datum uitspraak: 20 oktober 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-020726-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1965,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Haaglanden - HvB Zoetermeer te Zoetermeer.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 oktober 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 januari 2016 te Amsterdam in een besloten lokaal, gelegen aan de [adres] en in gebruik bij Albert Heijn, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet met kan verenigen met de strafoplegging van de politierechter.

Bewijsmotivering

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Het tenlastegelegde wederrechtelijk binnendringen vereist dat de verdachte na het opleggen van het winkelverbod de winkel opnieuw heeft betreden. De verdachte heeft na uitvaardiging van het verbod het winkelpand echter niet verlaten, zoals hij tegenover de politierechter heeft verklaard, zodat van wederrechtelijk binnendringen geen sprake is.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever [aangever], een medewerker van het filiaal van Albert Heijn aan de [adres] te Amsterdam, heeft verklaard dat hij de verdachte na het uitreiken van het winkelverbod heeft gezegd dat de verdachte de winkel onmiddellijk moest verlaten en dat hij de verdachte vervolgens heeft begeleid tot de klaphekjes van de winkel. Verder heeft de verdachte ten overstaan van de politie verklaard dat hij het winkelverbod heeft ondertekend, dat de winkelmedewerker geen kopie aan hem wilde meegeven en dat hij toen ‘weer weg’ was, dat hij ongeveer een half uur later weer terug naar de winkel is gegaan en de winkel weer is ingelopen.
Het hof ziet geen aanleiding aan de juistheid van deze tegenover de politie afgelegde verklaring te twijfelen. Deze is kort na het incident ‘vers van de lever’ afgelegd en past bij hetgeen de aangever heeft verklaard. Uit die verklaring wordt afgeleid dat de verdachte na het opleggen van het winkelverbod het pand waarin het filiaal van Albert Heijn was gevestigd heeft verlaten en daar later is teruggekeerd. Dit brengt mee dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft zich gebaseerd op de verklaring die de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd. Daar heeft de verdachte verklaard dat hij na het uitvaardigen van het winkelverbod op een bankje in de winkel is blijven zitten en daarna weer naar binnen is gelopen en toen werd aangehouden, waaruit de raadsvrouw heeft afgeleid dat hij aldus de winkel niet heeft verlaten. Of deze gevolgtrekking juist is kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven. Deze verklaring behelst immers een lezing die niet bij de politie naar voren is gebracht en pas is afgelegd op een moment waarop ampel gelegenheid is geweest deze op de inhoud van het procesdossier af te stemmen, redenen waarom het hof die verklaring als niet aannemelijk terzijde stelt. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 januari 2016 te Amsterdam in een besloten lokaal, gelegen aan de [adres] en in gebruik bij Albert Heijn, wederrechtelijk is binnengedrongen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
in het besloten lokaal bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Vraag naar de sanctietoepassing

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte geen maatregel of straf zal worden opgelegd.
Het hof heeft bij de vraag naar de sanctietoepassing gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan lokaalvredebreuk door zich in strijd met een kort daarvoor gegeven winkelverbod in een supermarkt te begeven. Daardoor heeft hij overlast veroorzaakt en er blijk van gegeven lak te hebben aan de zeggenschap die de supermarktketen over de eigen winkels heeft.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2016 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld. Daaruit blijkt echter ook dat hem bij onherroepelijk vonnis van 27 juni 2016 de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) is opgelegd. Het onderhavige feit is gepleegd voordat de genoemde maatregel werd opgelegd en het hof acht aannemelijk dat, ware het thans aan de orde zijnde feit tegelijk met de ten laste gelegde feiten in die eerdere strafzaak berecht, dit in die zaak niet tot een andere uitkomst had geleid. Het hof acht het bovendien onwenselijk de verdachte na afronding van zijn ISD-traject nogmaals te confronteren met een strafrechtelijke sanctie in de voorliggende zaak.
In verband met het bovenstaande acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 oktober 2016.