In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het overtreden van artikel 2.7, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam. De tenlastelegging betrof het zich ophouden op de Oudezijds Achterburgwal in Amsterdam met de intentie om middelen als bedoeld in de Opiumwet te kopen of aan te bieden. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat dit vonnis slechts een aantekening bevatte en niet voldeed aan de vereisten van artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich op 23 augustus 2013 op de openbare weg heeft opgehouden met de intentie om (nep)drugs aan te bieden. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat in zijn nadeel weegt. Tijdens de zitting heeft de verdachte aangegeven dat hij recentelijk zijn leven probeert te beteren na de dood van zijn moeder en dat hij inmiddels een parttime baan heeft. Het hof heeft besloten om geen onvoorwaardelijke hechtenis op te leggen, maar in plaats daarvan een taakstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen hechtenis, op te leggen. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.