In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 25 april 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in Polen en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van diefstal van twee blikjes pre-mix uit een Albert Heijn filiaal in Amsterdam op 3 december 2015. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 300, subsidiair 6 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straf gevorderd.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 november 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en het dossier bestudeerd. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling, aangezien de zaak voornamelijk berustte op de verklaring van een getuige en camerabeelden waarop de verdachte niet herkenbaar was. Het hof oordeelde echter dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De getuige had gezien hoe de verdachte de blikjes had weggenomen en deze bij fouillering bij de verdachte waren aangetroffen.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 300 en 6 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening hield met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof benadrukte dat winkeldiefstal niet alleen schade toebrengt aan de winkeliers, maar ook onrust veroorzaakt voor het winkelend publiek. De beslissing van het hof werd op 17 november 2016 openbaar uitgesproken.