In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 november 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 december 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in Marokko in 1982 en thans gedetineerd, was beschuldigd van diefstal met valse sleutels in de periode van 15 tot en met 16 december 2011, waarbij hij een bedrag van 1250 euro en/of 750 euro zou hebben weggenomen van een bedrijf. Tijdens de zitting op 3 november 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vrijspraak voorstelde, en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat het bewijs tegen de verdachte onvoldoende specifiek was. De enige bewijzen die werden gepresenteerd, waren gebaseerd op een gezichtsherkenningsrapport en een proces-verbaal van herkenning, die beide niet overtuigend genoeg waren om de verdachte te veroordelen. De match tussen de verdachte en de dader was slechts 52%, wat het hof onvoldoende vond om tot een bewezenverklaring te komen.
Daarom heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Tevens werd de benadeelde partij, het bedrijf waarvan de verdachte beschuldigd werd geld te hebben gestolen, niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Deze beslissing werd genomen in het belang van de rechtszekerheid en de bescherming van de verdachte tegen onterecht bewijs.