In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 20 september 2016, staat de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie centraal. De verdachte, geboren op 29 juli 1979, heeft tijdens de procedure aangevoerd dat het contact met de politie zonder de bijstand van een tolk heeft plaatsgevonden, wat volgens hem zijn rechten heeft geschonden. De raadsman betoogde dat de verdachte de Nederlandse taal onvoldoende machtig was om te begrijpen wat er van hem werd verwacht. Het hof heeft dit verweer echter verworpen. De politie had genoteerd dat de verdachte de Nederlandse taal sprak en begreep, en de verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij niet wilde meewerken omdat de politie onvriendelijk was en tegen hem schreeuwde. Het hof concludeert dat de verdachte wel degelijk wist wat er van hem werd verwacht en dat zijn rechten niet zijn geschonden.
Het hof heeft vervolgens de kwalificatie van het bewezen verklaarde vastgesteld, dat een overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 betreft. De feiten hebben zich voorgedaan op 3 september 2015 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en 20 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte voor de duur van twee jaren ontzegd de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, met de bepaling dat deze bijkomende straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De tijd dat het rijbewijs van de verdachte is ingevorderd, zal in mindering worden gebracht op de duur van de bijkomende straf.