ECLI:NL:GHAMS:2016:5846

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2016
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
23-000530-13
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep en strafoplegging in zaak van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2013. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld, wat mede gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de verdachte geen hoger beroep kan instellen tegen de beslissing van de rechtbank om hem vrij te spreken van bepaalde beschuldigingen.

Daarnaast heeft het hof ook de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het hoger beroep niet gericht was tegen de relevante tenlastelegging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, maar de straf die was opgelegd, vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, maar het hof heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de straf gematigd tot 3 maanden. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van strafzaken en de bescherming van de rechten van de verdachte, met inachtneming van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf, zoals voorgeschreven in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000530-13
Datum uitspraak: 16 februari 2016
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-664285-11 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres]
Ontvankelijkheid van de verdachte en de officier van justitie in het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 en 4 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Blijkens een e-mailbericht van de advocaat-generaal van 27 januari 2015 richt het hoger beroep van het openbaar ministerie niet tegen het onder 4 ten laste gelegde. Het hof zal de officier van justitie mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak wegens gebrek aan belang.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2015, 19 januari 2016 en 2 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de gronden aanvult dan wel vervangt op navolgende wijze.
Het hof vervangt de 5e alinea op pagina 8 van het vonnis (“Op grond van … goed zou komen”) door het navolgende.
Hoe verwijtbaar en laakbaar het gedrag van de verdachten ook was, het hof acht, mede in het licht van de jurisprudentie op dit punt, niet bewezen dat de verdachten de kans op een ongeval, met alle gevolgen van dien, op de koop toe hebben genomen.
Het hof vult de gronden op pagina 13 van het vonnis in de 6e alinea aan door in de eerste regel na “de benadeelde partij” in te voegen “,in het bijzonder ten aanzien van de schade aan de motor,”.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 subsidiair en 2, tweede alternatief ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en onder 2, eerste alternatief ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
Het hof neemt de strafmotivering van de rechtbank over en voegt daaraan het volgende toe.
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 6 van het EVRM, is geschonden. Tussen de datum van instellen van hoger beroep op 4 februari 2013 en de datum dat de uitspraak in deze zaak zal plaatsvinden op 16 februari 2016 is ruim 3 jaar gelegen. Het hof acht alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest passend, doch zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, matigen tot een gevangenisstraf van na te melden duur.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. H.W.J. de Groot en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. A.M.R. Karsemeijer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 februari 2016.