Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2013. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld, wat mede gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, op basis van artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit betekent dat de verdachte geen hoger beroep kan instellen tegen de beslissing van de rechtbank om hem vrij te spreken van bepaalde beschuldigingen.
Daarnaast heeft het hof ook de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het hoger beroep niet gericht was tegen de relevante tenlastelegging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank voor het overige bevestigd, maar de straf die was opgelegd, vernietigd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, maar het hof heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de straf gematigd tot 3 maanden. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van strafzaken en de bescherming van de rechten van de verdachte, met inachtneming van de redelijke termijn van de procedure. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf, zoals voorgeschreven in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.