In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid drugs, waaronder hennep en hash, op 7 september 2014 te Middelie. De politierechter had de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf, waarop het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 februari 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van twee maanden eiste. De verdediging voerde aan dat de verdachte de drugs had vervoerd voor een coffeeshop en dat de aangetroffen hoeveelheid drugs professioneel was verpakt. Het hof oordeelde echter dat niet kon worden vastgesteld dat het ten laste gelegde feit was begaan in het kader van de exploitatie van een gedoogde coffeeshop.
Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor Opiumwet gerelateerde feiten. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en legt een taakstraf op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de taakstraf. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.