ECLI:NL:GHAMS:2016:829

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
9 maart 2016
Zaaknummer
23-004809-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor koerier van een coffeeshop met aanzienlijke hoeveelheden drugs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid drugs, waaronder hennep en hash, op 7 september 2014 te Middelie. De politierechter had de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf, waarop het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 februari 2016 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van twee maanden eiste. De verdediging voerde aan dat de verdachte de drugs had vervoerd voor een coffeeshop en dat de aangetroffen hoeveelheid drugs professioneel was verpakt. Het hof oordeelde echter dat niet kon worden vastgesteld dat het ten laste gelegde feit was begaan in het kader van de exploitatie van een gedoogde coffeeshop.

Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder al meerdere veroordelingen voor Opiumwet gerelateerde feiten. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften uit de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

De uitspraak van het hof vernietigt het eerdere vonnis en legt een taakstraf op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht op de taakstraf. Het arrest is uitgesproken in een openbare zitting en is ondertekend door de rechters van de meervoudige strafkamer.

Uitspraak

parketnummer: 23-004809-14
datum uitspraak: 8 maart 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 25 november 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-196223-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 september 2014 te Middelie, gemeente Zeevang opzettelijk aanwezig heeft gehad in elk gevaL 168 zakjes hennep/ ongeveer 1600 gram hennep en/of 98 zakjes met (5 grams) blokjes hash/ ongeveer 490 gram hash en/of 360 voorgedraaide joints, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of hasj, zijnde hennep en/of hasj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 september 2014 te Middelie, gemeente Zeevang opzettelijk aanwezig heeft gehad 168 zakjes hennep/ongeveer 1600 gram hennep en 98 zakjes met (5 grams) blokjes hash/ongeveer 490 gram hash en 360 voorgedraaide joints, zijnde hennep en/of hasj.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, aan de hand van zijn aan het gerechtshof overgelegde pleitnotitie – waarbij de verdediging zich refereert aan de bewezenverklaring van de politierechter – ter zake de op te leggen straf het volgende betoogd. De verdachte bevoorraadde een niet nader genoemde door de overheid gedoogde coffeeshop. De aangetroffen drugs was professioneel verpakt, gelabeld en overduidelijk bedoeld voor de verkoop in een dergelijke coffeeshop.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid drugs, die naar zijn zeggen bestemd was voor een coffeeshop. De aangetroffen hoeveelheid was aanzienlijk groter dan de toegestane handelsvoorraad van een coffeeshop. Bij de verdachte zijn tevens drie mobiele telefoons en een groot geldbedrag in coupures van 5, 10 en 20 euro aangetroffen.
De verdediging heeft ter onderbouwing van het strafmaatverweer verwezen naar verschillende rechterlijke uitspraken waarin de zogenaamde achterdeurproblematiek van coffeeshops aan de orde is gesteld.
Het hof overweegt, gelet op de huidige jurisprudentie en op grond van bovenstaande feiten, dat niet kan worden vastgesteld dat het ten laste gelegde feit is begaan in het kader van en rechtstreeks voortvloeiend uit de exploitatie van een coffeeshop en voorts of het bij dat laatste gaat om een in beginsel gedoogde activiteit. De verdachte heeft in dit kader om hem moverende redenen geen openheid willen geven voor wie hij de drugs vervoerde. Van de bijzondere omstandigheid, waarin sprake is dat wat verdachte verweten wordt in feite onderdeel vormt van een op economisch verantwoorde wijze exploiteren van een gedoogde coffeeshop, is daardoor niet gebleken. Daarmee komt toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet in beeld en wordt het gevoerde strafmaatverweer verworpen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep tevens een voorwaardelijk verzoek gedaan dat het volgende inhoudt: mocht het hof niet tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf beslissen, dan verzoekt de verdediging de behandeling van de zaak aan te houden om het verhaal van verdachte verder te onderbouwen en nader onderzoek te doen, waarbij eventueel in overleg getreden kan worden met de betreffende coffeeshop.
Het hof overweegt omtrent dit voorwaardelijk verzoek als volgt.
De raadsman wordt bekend verondersteld met de factoren die een rol spelen bij de beoordeling van de zogenoemde achterdeurproblematiek. Een onderdeel daarvan is dat vastgesteld moet kunnen worden of de coffeeshop waaraan de verdachte zegt te leveren, zich aan de regels van het gedoogbeleid houdt. Daarvoor is vanzelfsprekend nodig te weten om welke coffeeshop het gaat. Verdachte heeft dat niet willen zeggen, ondanks dat het hem ter terechtzitting in hoger beroep meermalen duidelijk is gemaakt welk belang het hof aan beantwoording van die vraag hecht.
Toewijzing van dit voorwaardelijke verzoek strijdt met de beginselen van een goede procesorde. De verdachte heeft immers al in twee instanties de gelegenheid gehad zijn verhaal te doen. Een nadere gelegenheid waarbij de verdachte afhankelijk van het oordeel van het hof zijn verklaring kan aanpassen, biedt het recht niet. Het voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek wordt daarom afgewezen.
Zoals blijkt uit een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 februari 2016 is de verdachte eerder meermalen ter zake van Opiumwet gerelateerde feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd. In deze specifieke zaak bestaat aanleiding om, gezien het procesdossier, het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, bij de strafoplegging aan te sluiten bij de zogenoemde LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) oriëntatiepunten voor hennepteelt, nu geen oriëntatiepunten bestaan voor het aanwezig hebben van hennep.
Het hof is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, de verdachte een taakstraf van na te melden duur moet worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. E. Mijnsberge en mr. M.M. van der Nat, in tegenwoordigheid van
mr. L.J.M. Klop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 maart 2016.
Mr. M.M. van der Nat is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[....]