ECLI:NL:GHAMS:2016:984

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
23-003799-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht; verwerping beroep op psychische overmacht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van mishandeling en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, gepleegd op 23 januari 2009 in een trein tussen Den Haag en Amsterdam. De verdachte had de benadeelde, [slachtoffer], meermalen met kracht geslagen en bedreigd met de woorden: 'Ik maak je dood'. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, die kon worden omgezet in 60 dagen hechtenis. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 februari 2016 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er sprake was van psychische overmacht, veroorzaakt door de druk die de verdachte ervoer door de opmerkingen van het slachtoffer over zijn ex-vriendin. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte had moeten inzien dat zijn reactie ongeoorloofd was en dat hij zijn woede had moeten beheersen. Het hof verwierp het verweer van psychische overmacht en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, maar legde geen straf of maatregel op, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat er sinds het delict meer dan zeven jaar waren verstreken. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 409,20 voor materiële schade en € 90,80 voor immateriële schade. Het hof legde ook een verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer: 23-003799-15
Datum uitspraak: 2 maart 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 1 juli 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-009921-09 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum] (Groot-Brittannië) op [geboortedag] 1972,
postadres: [adres 1],
verblijvende op het adres: [adres 2].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 17 februari 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 23 januari 2009 in de trein rijdende op het traject station Den Haag Centraal en station Amsterdam Centraal (ter hoogte van Nieuw-Vennep en/of Hoofddorp en/of Schiphol), in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), - meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) tegen het gezicht, althans het lichaam, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2:
hij op of omstreeks 23 januari 2009 in de trein rijdende op het traject station Den Haag Centraal en station Amsterdam Centraal (ter hoogte van Nieuw-Vennep en/of Hoofddorp en/of Schiphol), in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 23 januari 2009 in de trein rijdende op het traject station Den Haag Centraal - station Amsterdam Centraal, opzettelijk mishandelend [slachtoffer], - meermalen met kracht met de tot vuist gebalde hand tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2:
hij op 23 januari 2009 in de trein rijdende op het traject station Den Haag Centraal - station Amsterdam Centraal, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak je dood".
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat er sprake is geweest van een psychische overmachtsituatie. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte onverwacht te maken kreeg met een zodanige druk, dat in gemoede kan worden gezegd dat dit de wilsvrijheid van de verdachte heeft aangetast. Door de grove opmerkingen die het slachtoffer, [slachtoffer], maakte over met name de ex-vriendin van de verdachte raakte de verdachte hevig geëmotioneerd en stortte zijn wereld in. De verdachte werd overvallen door een zodanig gevoel van machteloosheid dat van hem onder de toen aanwezige omstandigheden, te weten de aanwezigheid van stress, spanning en hoog oplopende emotie, in redelijkheid niet kon worden verwacht dat hij hiertegen weerstand zou bieden. De raadsman heeft het hof daarom verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt het verweer.
Op grond van artikel 40 Sr is niet strafbaar hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen. Teneinde na te gaan of van een dergelijke situatie sprake is, zal de rechter moeten onderzoeken of sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon noch behoefde te bieden. In deze formulering ligt besloten dat, wil een beroep op psychische overmacht kunnen slagen, sprake moet zijn van een zodanige druk dat in gemoede kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en voorts dat van de dader in concreto redelijkerwijs niet kon worden gevergd dat hij aan de druk van de omstandigheden weerstand bood.
Naar het oordeel van het hof is in elk geval niet voldaan aan de tweede voorwaarde.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van het hof is het volgende naar voren gekomen.
De verdachte reed na een vergadering in Brussel met twee collega’s, onder wie het slachtoffer, in de trein terug naar Amsterdam. Tijdens de treinreis werd gesproken over de ex-vriendin van de verdachte. Het slachtoffer heeft op zeker moment gezegd dat hij met deze ex-vriendin had gezoend, althans zo heeft de verdachte hem begrepen. De verdachte heeft het slachtoffer daarop meermalen, met kracht geslagen. Ook heeft hij hem met de dood bedreigd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hieromtrent het volgende verklaard.
Het slachtoffer was tijdens de treinreis dronken en uitte zeer racistische taal. De verdachte, die een bovengemiddelde hekel heeft aan racisme, probeerde tevergeefs hem daarmee te laten ophouden. Zijn ergernis liep steeds verder op. Toen het slachtoffer ten slotte zei dat hij met de vriendin van de verdachte had gezoend, brak de verdachte en heeft hij het slachtoffer geslagen. Hij voelde een hevige gemoedsbeweging en werd daardoor bewogen tot iets wat hij normaal niet zou doen.
Naar het oordeel van het hof kan de emotie van de verdachte, zoals door hem omschreven, niet de grond vormen voor een geslaagd beroep op psychische overmacht, ook niet wanneer zijn verklaring in hoger beroep geheel op waarheid zou berusten – wat het hof in het midden laat. De verdachte had moeten inzien dat wat hij deed volstrekt ongeoorloofd was en zijn woede moeten beheersen of op een andere, niet gewelddadige wijze moeten uiten. Van de verdachte kon in deze situatie worden gevergd dat hij bijvoorbeeld de coupé van de trein had verlaten of zich op een andere manier aan het gesprek had onttrokken. Van een bijzondere omstandigheid die dat in dit geval anders maakt is het hof niet gebleken. Het enkele feit dat verdachte’s emotie hevig was en hem tot deze daad heeft gebracht is daarvoor in elk geval niet voldoende.
Er is overigens ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van hetgeen de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Op grond van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en in het bijzonder omtrent zijn psychische gesteldheid, naar voren is gekomen, alsmede gelet op het gegeven dat sinds het feit ruim zeven jaren zijn verstreken, acht het hof het raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 909,20, bestaande uit € 409,20 materiële schade en, naar het hof begrijpt, € 500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 759,20. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden ten bedrage van € 409,20. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering wat dit onderdeel betreft zal worden toegewezen.
Wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman gesteld dat die schade niet voldoende is onderbouwd en dat rekening moet worden gehouden met medeschuld van het slachtoffer, zodat een billijkheidscorrectie op zijn plaats is. Het hof deelt dit oordeel niet. Uit de hiervoor genoemde omstandigheden concludeert het hof dat er aan de zijde van het slachtoffer geen sprake is geweest van medeschuld in de zin van de wet en dat bovendien aannemelijk is dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden. Zo heeft het slachtoffer onder meer en onweersproken gesteld dat hij aan de mishandeling door de verdachte een ontsiering van zijn gelaat in de vorm van een litteken heeft overgehouden.
Het hof zal, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding matigen, zodat die vordering tot na te melden bedrag zal worden toegewezen. De vordering zal voor het restant worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) bestaande uit € 409,20 (vierhonderdnegen euro en twintig cent) materiële schade en € 90,80 (negentig euro en tachtig cent) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken koste, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro ) bestaande uit € 409,20 (vierhonderdnegen euro en twintig cent) materiële schade en € 90,80 (90 euro en tachtig cent) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. A.E.M. Röttgering en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van J.G.W.M. Lut, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 maart 2016.
mr. G.M. Boekhoudt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[.......]