ECLI:NL:GHAMS:2017:1002

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
23-001620-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de zaak van winkeldiefstal met bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 21 april 2016 was gewezen. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], werd beschuldigd van winkeldiefstal en bedreiging met geweld. De tenlastelegging betrof een incident op 14 juni 2015, waarbij de verdachte in een Albert Heijn in Amsterdam meerdere goederen, waaronder elektronica en kleding, had weggenomen. Tijdens de diefstal bedreigde hij een medewerker van de winkel met de woorden "Laat mij gaan anders pak ik mijn mes". Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en kwam tot een andere bewezenverklaring. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal had gepleegd, vergezeld van bedreiging met geweld. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig dagen, waarvan negenentwintig dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van zestig uren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straffen geëist, maar het hof heeft besloten om de gevangenisstraf te verlagen naar dertig dagen, waarvan negenentwintig dagen voorwaardelijk, en de taakstraf te verlagen naar dertig uren. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan ambulante behandeling. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-001620-16
datum uitspraak: 21 maart 2017
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van
de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 april 2016 in de strafzaak onder parketnummer
13-045481-16 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere elektronicaproduct(en) en/of een of meerdere kledingstuk(ken) en of drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer] heeft toegevoegd de woorden "Laat mij gaan anders pak ik mijn mes", althans woorden van gelijke strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 juni 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere elektronicaproducten, meerdere kledingstukken en drank toebehorende aan Albert Heijn, welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer] heeft toegevoegd de woorden "Laat mij gaan anders pak ik mijn mes".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

De bewijsmiddelen

1. Het hof neemt uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, over de bewijsmiddelen 2 en 3.
2. De verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 14 juni 2015 heb ik in de Albert Heijn aan het [adres 2] in Amsterdam electronica-spullen, kledingstukken en drank gepakt en ben ik zonder te betalen weggelopen. Toen ik werd tegengehouden door een medewerker van de winkel heb ik iets gezegd van ‘anders trek ik een mes’.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
- diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van dertig dagen, waarvan negenentwintig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg zijn opgelegd onder het stellen van de bijzondere voorwaarden – kort gezegd – meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan ambulante behandeling.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft goederen, “non food” producten van een aanzienlijke waarde, in een supermarkt gestolen. Daarmee heeft hij er blijk van gegeven zich niets gelegen te laten aan het eigendomsrecht van dit bedrijf. Ook heeft hij dit bedrijf overlast bezorgd. Toen hij op heterdaad werd betrapt, heeft hij een medewerker geïntimideerd door te dreigen een mes te pakken. Hierdoor is een voor deze medewerker angstige situatie geschapen waarbij bovendien voor hem en andere getuigen het gevoel van veiligheid werd aangetast. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf is reeds daarom gerechtvaardigd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 februari 2017 is hij bovendien eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
In het voordeel van de verdachte spreekt dat hij na het onderhavige feit niet ter zake van nieuwe feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het leven van de verdachte lijkt een keer ten goede te hebben genomen waarbij hij het gebruik van verdovende middelen meer in de hand lijkt te kunnen houden. Ook heeft hij op meerdere dagen per week een dagbesteding.
Het hof houdt – in het kader van toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – rekening met het arrest van dit hof van 14 maart 2016 waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen waarvan 92 dagen voorwaardelijk met aftrek onder het opleggen van bijzondere voorwaarden. Met de raadsman is het hof van oordeel dat dit thans moet leiden tot een kortere werkstraf dan door de advocaat-generaal is geëist voor het onderhavige feit.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig dagen, waarvan negenentwintig dagen voorwaardelijk en van een taakstraf voor de duur van dertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftien dagen hechtenis, passend en geboden. Om de verdachte te ondersteunen bij handhaving en/of verbetering van zijn huidige persoonlijke omstandigheden, te weten (zeer) beperkt middelengebruik en continueren van zijn dagbesteding, legt het hof de hierna vermelde bijzondere voorwaarden op.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
29 (negenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij GGZ Inforsa Justitiele Verslavingszorg te Amsterdam, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. G.M. Boekhoudt en mr. M. Gonggrijp-van Mourik, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 maart 2017.
Mr. M. Gonggrijp-van Mourik is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]

[…]

[…]