ECLI:NL:GHAMS:2017:1210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
23-002181-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de zaak van winkeldiefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 22 mei 2015 was gewezen. De verdachte, geboren in 1962, was beschuldigd van winkeldiefstal, waarbij hij op 25 maart 2015 in Den Helder twee zakken snoepgoed had weggenomen uit de winkel van Albert Heijn. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 16 februari 2017 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat de verdachte niet het oogmerk had om de goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof heeft echter de verklaring van de aangever, die had gezien dat de verdachte de snoepgoed in zijn jas stopte, als geloofwaardig beschouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehandeld, en heeft het verweer van de raadsman verworpen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als diefstal gekwalificeerd. De verdachte is schuldig bevonden aan het ten laste gelegde, maar het hof heeft de strafmaat aangepast. In plaats van de geëiste gevangenisstraf van één dag, heeft het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren opgelegd, met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet melden bij GGZ Reclassering Palier. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Parketnummer: 23-002181-15
Datum uitspraak: 2 maart 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 22 mei 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-059605-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 februari 2017.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 maart 2015 te Den Helder met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee althans een of meer zakken snoep(goed), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (lokatie [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, aangezien hij niet het oogmerk had zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof overweegt als volgt.
De aangever [naam] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte eerst twee zakken snoepgoed in zijn winkelmandje stopte en vervolgens iets uit het winkelmandje pakte en in zijn jas stopte. Bij de kassa rekende de verdachte een fles frisdrank af. Toen hij voorbij de kassa liep, heeft de aangever hem aangesproken. Uit zijn jas haalde de verdachte vervolgens twee zakken snoepgoed. Het hof heeft geen reden aan deze waarnemingen van de aangever te twijfelen en stelt aldus vast dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
Reeds omdat de verdachte pas nadat hij de kassa was gepasseerd is aangesproken, acht het hof het niet geloofwaardig dat sprake is geweest van een misverstand en de verdachte van plan was het snoepgoed apart af te rekenen. Ook overigens acht het hof het, gelet op hetgeen de aangever heeft waargenomen, ongeloofwaardig dat de verdachte het snoepgoed in zijn zak heeft moeten doen en houden om op die wijze vervolgens apart af te kunnen rekenen. Daar komt nog bij dat de verdachte wisselend heeft verklaard, daar waar hij bij de politie heeft gesteld alléén een flesje frisdrank ter betaling te hebben aangeboden, terwijl hij ter terechtzitting bij het hof heeft verklaard (naar het hof begrijpt: meerdere) spullen ter betaling te hebben aangeboden.
Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 maart 2015 te Den Helder met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee zakken snoepgoed, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn (locatie [adres 2]).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Hij heeft er blijk van gegeven het eigendomsrecht van de betreffende winkel niet te respecteren. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat naast schade ook hinder veroorzaakt voor het gedupeerde winkelbedrijf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2017 is hij eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op het vorengaande komt het hof tot een gevangenisstraf van langere duur dan door de advocaat‑generaal is geëist.
Het hof heeft bij de strafoplegging echter ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals die zijn gebleken ter terechtzitting in hoger beroep en zijn verwoord in het reclasseringsadvies van 13 september 2016. Gelet daarop is het hof van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. Het hof zal daarbij als bijzondere voorwaarde bepalen dat de verdachte zich periodiek dient te melden bij GGZ Reclassering Palier, zoals is geadviseerd in voormeld advies.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij GGZ Reclassering Palier, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. F.M.D. Aardema en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 maart 2017.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.