ECLI:NL:GHAMS:2017:1212

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
7 april 2017
Zaaknummer
23-000858-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplichtigheid aan diefstal uit een personenauto

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2016. De verdachte, geboren in 1992, was betrokken bij een auto-inbraak die plaatsvond op 10 oktober 2015 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt van diefstal, waarbij de verdachte zou hebben samengewerkt met een medeverdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de inbraak om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking, en heeft hem vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Echter, het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplichtigheid aan de diefstal, omdat hij op de uitkijk stond terwijl zijn medeverdachte de inbraak pleegde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 90 uren en 45 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd tot een gevangenisstraf van 2 dagen en een taakstraf van 60 uren. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die is vastgesteld op € 170,20. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte verplicht tot betaling van de schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Parketnummer: 23-000858-16
Datum uitspraak: 28 maart 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 februari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-741215-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 10 oktober 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een personenauto, merk Peugeot, kenteken [kenteken] ) heeft weggenomen een navigatiesysteem en/of een autoradio en/of een Iphone-5 kabel en/of een carpoint USB-lader en/of een sigarettenaansteker, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die personenauto heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen navigatiesysteem en/of autoradio onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op of verbreking van een ruit van die personenauto;
subsidiair:
dat [medeverdachte] op of omstreeks 10 oktober 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een personenauto, merk Peugeot, kenteken [kenteken] ) heeft weggenomen een navigatiesysteem en/of een autoradio en/of een carpoint USB-lader en/of een sigarettenaansteker, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte] en/of zijn mededader(s) en/of verdachte, waarbij [medeverdachte] , en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de personenauto heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen navigatiesysteem en/of autoradio onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak op of verbreking van een ruit van die personenauto, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar door op de uitkijk te staan opzettelijk behulpzaam is geweest.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet genoegzaam is komen vast te staan dat de bijdrage van de verdachte aan de inbraak in de auto van aangever [slachtoffer] van een zodanig gewicht is geweest dat van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken. Derhalve is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging subsidiair ten laste gelegde

De raadsman heeft eveneens vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de getuige [getuige] weliswaar heeft verklaard dat een man met een rood bomberjack in de auto inbrak en twee andere personen op de uitkijk stonden, maar ook dat hij de persoon die aan de andere kant achter de auto stond moeilijk kon zien. Nu de verdachte bij de rechter‑commissaris impliciet heeft ontkend dat hij op de uitkijk stond, bestaat er te veel twijfel over de betrokkenheid van de verdachte om tot een veroordeling te komen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De getuige [getuige] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij op de ten laste gelegde datum en plaats in de late avond een harde knal en direct daarop volgend glasgerinkel hoorde. Hij zag dat een jongen in een Peugeot 206 hing. Een andere jongen stond in de buurt van de Peugeot 206. Nadat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] ter plaatse waren aangehouden, herkende [getuige] hen voor 100% als de jongens die hij eerder had gezien bij de Peugeot 206.
Uit de door [getuige] opgegeven signalementen in combinatie met het signalement dat verbalisanten van de verdachte en zijn medeverdachte hebben vermeld, kan worden afgeleid dat [medeverdachte] degene was die de ruit van de Peugeot 206 heeft ingeslagen en dat de verdachte degene was die erbij stond.
Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [getuige] zijn verklaring enigszins aangepast, in die zin dat volgens hem nog een derde persoon aanwezig was. Eén van de drie personen heeft volgens hem de autoruit ingeslagen en hing daarna voorover gebogen in de auto, terwijl een ander op de uitkijk stond. Tegelijkertijd kwam een derde persoon aanrijden in een auto met gedoofde lichten en parkeerde de auto nabij de Peugeot 206. In die auto is later bij de aanhouding een verbindingsstekker aangetroffen die paste op de stekkers die op dat moment uit het dashboard van de Peugeot 206 staken. Deze derde persoon stapte uit de auto en kwam erbij staan. [getuige] heeft gezien dat de twee die niet inbraken in de auto om zich heen keken.
Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van de getuige [getuige] zoals hij die bij de raadsheer-commissaris heeft aangevuld. Hij heeft daar en toen stellig en consequent verklaard dat de twee (andere) jongens beiden op de uitkijk stonden, observeerden en om zich heen stonden te kijken.
Naar het oordeel van het hof staat op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte] degene is geweest die de ruit van de Peugeot 206 heeft ingeslagen en de autoradio uit dit voertuig heeft weggenomen. Niet valt vast te stellen welke van de twee andere personen de verdachte was. Nu op basis van de verklaring van de getuige [getuige] vaststaat dat beide andere personen op de uitkijk stonden terwijl [medeverdachte] de inbraak pleegde, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan de auto-inbraak. Daaraan doet niet af dat [getuige] ook heeft verklaard één van hen niet nader te kunnen omschrijven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[medeverdachte] op 10 oktober 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto (merk Peugeot, kenteken [kenteken] ) heeft weggenomen een autoradio, toebehorend aan [slachtoffer] , waarbij [medeverdachte] zich de toegang tot de personenauto heeft verschaft door middel van braak van een ruit van die personenauto, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen aldaar door op de uitkijk te staan opzettelijk behulpzaam is geweest.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het subsidiair bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezen verklaarde diefstal door middel van braak, in vereniging gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee dagen met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis.
De raadsman heeft bepleit een taakstraf op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte zich goed inzet op school, goede resultaten behaalt, stage loopt en een bijbaan heeft. Daar komt nog bij dat de verdachte per 1 oktober 2016 uit de Top600 is gestroomd. Bij een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit zou de op te leggen straf met ten minste een derde moeten worden verminderd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een auto-inbraak. Eén van de medeverdachten heeft een autoruit ingeslagen en een radio uit de auto weggenomen. De verdachte en een ander zijn hem daarbij behulpzaam geweest door op de uitkijk te staan. De medeverdachte heeft door aldus te handelen schade aan en hinder veroorzaakt voor het slachtoffer. De verdachte is daar als medeplichtige medeverantwoordelijk voor. Dergelijke feiten brengen daarnaast niet alleen voor getuigen maar ook in het algemeen in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 februari 2017 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld wegens vermogensdelicten, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof komt tot een lagere straf dan de eis van de advocaat-generaal, omdat het aan de bewezen geachte medeplichtigheid een ander gewicht toekent dan kennelijk de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 275,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 170,20. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep derhalve te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 170,20.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering tot schadevergoeding af te wijzen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de benadeelde partij door het vermeende handelen van de verdachte geen schade heeft geleden. Het was immers de medeverdachte die het raam kapot heeft geslagen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, aangezien het vaststellen van de hoogte van de schade een onevenredige belasting zou opleveren van het strafgeding.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Dat de medeverdachte degene is geweest die het raam daadwerkelijk heeft ingeslagen, maakt naar het oordeel van het hof niet dat de verdachte als medeplichtige niet (mede-)verantwoordelijk is voor de geleden schade. De verdachte is met zijn medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk voor vergoeding van de schade.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 48 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 170,20 (honderdzeventig euro en twintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander(en) daarvan in zoverre zal/zullen worden bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 170,20 (honderdzeventig euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover zijn mededader(s) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. W.M.C. Tilleman en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 maart 2017.