ECLI:NL:GHAMS:2017:1291

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
R 000050-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Leenaers
  • A. Röttgering
  • J. Dalebout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding en vergoeding kosten gewezen verdachte met betrekking tot verrekening geldboeten en andere geldsommen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding en vergoeding van kosten door de nabestaanden van een overleden verdachte. De verzoeker, geboren in 1954 en overleden op 17 november 2016, had een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van € 550,-- voor kosten gemaakt bij het indienen van het verzoekschrift. De rechtbank had eerder het verzoek toegewezen, maar het toe te kennen bedrag verrekend met openstaande geldboetes. Tijdens de behandeling in hoger beroep werd duidelijk dat de verzoeker was overleden, wat leidde tot de vraag of verrekening van de schadevergoeding met openstaande boetes nog mogelijk was. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet de juiste procedure had gevolgd, aangezien de advocaat van de verzoeker niet in staat was geweest om kennis te nemen van relevante stukken die de basis vormden voor de verrekening. Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de beschikking van de rechtbank en kende de gevraagde schadevergoeding van € 550,-- toe aan de nabestaanden, zonder verrekening van openstaande boetes, gezien het overlijden van de verzoeker. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en griffier en is uitgesproken in de openbare zitting van het hof.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000050-17 / (591a Sv HB)
Parketnummer in eerste aanleg: 13-702002-16
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de strafkamer van de rechtbank te Amsterdam van 2 september 2016 op het verzoekschrift krachtens artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1954,
overleden op 17 november 2016,
namens wie de nabestaanden in rechte optreden en die
domicilie gekozen hebben ten kantore van advocaat,
mr. C.J. Nierop, Prof. Tulpstraat 16, 1018 HA Amsterdam.

1.Inhoud van het verzoek

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 550,-- ter zake van de kosten die [verzoeker] heeft gesteld te hebben gemaakt ten behoeve van het opstellen, indienen en toelichten van dit verzoekschrift en het gelijktijdig ingediende verzoekschrift op de voet van artikel 89 Sv.

2.Procesverloop

De rechtbank heeft het verzoek toegewezen en het toe te kennen bedrag verrekend overeenkomstig artikel 90, lid 3 Sv.
Het hoger beroep is ingesteld namens [verzoeker] voornoemd. Tijdens de behandeling in hoger beroep is gebleken dat hij op 17 november 2016 is overleden.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 17 maart 2017 de advocaat-generaal en de advocaat van de erfgenamen van [verzoeker] ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

3.Beoordeling van het hoger beroep

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
De rechtbank heeft het verzoek (evenals het verzoek tot schadevergoeding) toegewezen, maar het toegewezen bedrag verrekend met twee strafbeschikkingen en een geldboetevonnis met CJIB-nummers 3132 5420 0252 6424, 5132 5420 0243 0835 en 6022 5424 0317 6934. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat uit gegevens van het CJIB blijkt dat verzoeker op grond van een jegens hem uitgesproken, onherroepelijk geworden vonnis of arrest en/of uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is € 144,00, € 142,00 en € 217,00 aan de Staat te betalen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van het appel en verzocht de gevraagde vergoeding toe te wijzen. Zij heeft voorts medegedeeld dat uit navraag bij het CJIB is gebleken dat in geval van overlijden eventuele openstaande boetes niet meer worden geëxecuteerd en het hof verzocht niet tot verrekening over te gaan, gelet op het overlijden van [verzoeker] voornoemd.
Het hof overweegt als volgt.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Art. 90, lid 3 Sv luidt: ‘Indien de rechter beslist tot het toekennen van een schadevergoeding, wordt het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan de Staat verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de verzoeker bij onherroepelijk geworden vonnis of arrest in een strafzaak is veroordeeld of tot betaling waartoe de verzoeker op grond van een jegens hem uitgevaardigde, onherroepelijk geworden strafbeschikking verplicht is, een en ander voor zover die nog niet door hem zijn voldaan.’
Op grond van de geciteerde bepaling is de rechter, wanneer hij een schadevergoeding ex art. 89 Sv toewijst, verplicht tot verrekening indien de mogelijkheid hiertoe bestaat. Dit geldt eveneens bij het toewijzen van een vergoeding op grond van art. 591a Sv, nu het vierde lid van dat artikel de hierboven geciteerde bepaling van overeenkomstige toepassing verklaart. Deze verplichting betekent evenwel niet dat verrekening slechts een kwestie van executie is.
De behandeling van verzoeken ex art. 89 en 591a Sv vindt plaats in openbare raadkamer. Het onderzoek in raadkamer strekt zich gelet op het voorgaande mede uit tot de vraag of de mogelijkheid tot verrekening bestaat. In de rechtbank Amsterdam is de praktijk ontstaan verzoekschriften ex art 89 en 591a Sv zonder behandeling in de openbare raadkamer af te doen, indien volledige overeenstemming bestaat dat de verzoeken kunnen worden toegewezen. Van een dergelijke overeenstemming was in de onderhavige zaak echter geen sprake, nu de advocaat onweersproken heeft gesteld dat hij niet beschikte over het overzicht van openstaande zaken van het CJIB, op grond van welk stuk de rechtbank tot verrekening van de toegekende vergoeding is overgegaan.
In artikel 23, vijfde lid, Sv, welke bepaling van overeenkomstige toepassing is op de onderhavige procedure, is de bevoegdheid neergelegd tot – kort gezegd – kennisneming van de stukken die op de zaak betrekking hebben en die de basis kunnen vormen van de te nemen beslissing. Deze bevoegdheid is vanuit een oogpunt van behoorlijke procesorde van zo wezenlijke betekenis, dat niet-inachtneming daarvan nietigheid van de behandeling en de beschikking meebrengt.
Nu [verzoeker] en zijn advocaat destijds niet de gelegenheid hebben gehad kennis te nemen van voornoemd overzicht en dit de basis vormde voor de verrekening en geen behandeling in raadkamer heeft plaatsgevonden waarop dit stuk aan de orde is geweest, zal het hof het hoger beroep gegrond verklaren en de beschikking van de rechtbank vernietigen.
Nu het hoger beroep gegrond wordt geoordeeld zal het hof bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet had behoren te geschieden.
Het hof acht evenals de advocaat-generaal en de advocaat gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding (zoals verzocht) van € 550,00. Voorts is het hof van oordeel dat geen verrekening kan plaatsvinden nu [verzoeker] is overleden en de advocaat-generaal in raadkamer heeft medegedeeld dat het CJIB bij overlijden de tegen de overledene openstaande boetes niet meer executeert.

4.Beslissing

Het hof:
Verklaart het beroep gegrond.
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Wijst het verzoek toe.
Kent uit ’s Rijks kas aan [verzoeker] voornoemd een vergoeding toe van € 550,-- (vijfhonderdvijftig euro).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de erfgenamen van [verzoeker] voornoemd.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Leenaers, Röttgering en Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 14 april 2017.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor een bedrag van € 550,-- (vijfhonderdvijftig euro), te betalen ten laste van de Staat aan appellant voornoemd door overmaking van bovenstaand bedrag op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [naam].
Amsterdam, 14 april 2017.
Mr. Leenaers, voorzitter.