ECLI:NL:GHAMS:2017:1592

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
23-003392-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling, diefstal en belediging van politieambtenaren

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, diefstal en belediging van politieambtenaren. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van een telefoon van slachtoffer 1, mishandeling van zowel slachtoffer 1 als slachtoffer 2, belediging van politieambtenaren en het vernielen van eigendommen van de politie. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, dat op 24 augustus 2016 was uitgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 april 2017 heeft het hof de verklaringen van de aangeefsters en de verdachte gehoord. Het hof oordeelde dat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad door het horen van de aangeefsters in het Engels, aangezien zij later met een Roemeense tolk opnieuw waren gehoord en hun verklaringen consistent waren. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en het vonnis van de politierechter vernietigd. De strafoplegging werd aangepast, waarbij het hof een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf oplegde, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. Tevens werd een schadevergoeding toegewezen aan slachtoffer 2 voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003392-16
datum uitspraak: 14 april 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het
vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 augustus 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-020778-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 februari 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 1 februari 2015 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer 1] (met kracht) te duwen, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of die [slachtoffer 1] aan de haren te trekken ten gevolge van welke val en/of welk trekken aan de haren die [slachtoffer 1] pijn en/of letsel heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 1 februari 2015 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer 2] tegen het gezicht en/of hoofd te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer 2] pijn en/of letsel heeft ondervonden;
4.
hij op of omstreeks 1 februari 2015 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, de aldaar dienstdoende en/of in uniform geklede hoofdagent en/of aspirant agent van politie te Amsterdam, [politieambtenaar] en/of [politieambtenaar 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft toegevoegd: kanker homo's en/of ik neuk je moeder en/of kankerhonden en/of racisten en/of kanker Nederlanders, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
5.
hij op of omstreeks 1 februari 2015 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een autostoel en/of (een muur van) een dagverblijf, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de politie Amsterdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het onder 3 en 5 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt, alsmede tot een andere strafoplegging.

Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren

De raadsman heeft er in hoger beroep op gewezen dat de aangeefsters [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2]) door de politie zijn gehoord in de Engelse taal, welke taal zij slechts gebrekkig beheersten. Het hof deelt de vaststelling van de raadsman. Echter, anders dan de raadsman verbindt het hof hieraan niet de conclusie dat de door de aangeefsters afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn en van het bewijs moeten worden uitgesloten. Daartoe overweegt het hof dat de aangeefsters zich bij hun verhoren door de politie kennelijk tot op de hoogte die uit de daaromtrent opgemaakte processen-verbaal naar voren komt, voldoende duidelijk hebben kunnen uitdrukken en een specifieke verklaring hebben kunnen afleggen over hetgeen op 1 februari 2015 is voorgevallen. Het hof heeft geen aanleiding aan de weergave van deze verklaringen te twijfelen, temeer nu de aangeefsters door de politie afzonderlijk zijn gehoord en hun verklaringen elkaar in voldoende mate ondersteunen. Aan dit oordeel draagt voorts bij dat de beide aangeefsters bij hun tegenover de rechter-commissaris respectievelijk de raadsheer-commissaris afgelegde verklaringen zijn bijgestaan door tolken in de Roemeense taal en toen niet wezenlijk andersluidend hebben verklaard.
Dat de verdachte het oogmerk had zich de telefoon van [slachtoffer 1] wederrechtelijk toe te eigenen, volgt mede uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep dat hij de telefoon heeft gepakt en met die telefoon wilde weglopen, hetgeen ook steun vindt in de verklaring van [slachtoffer 2].
De tot vrijspraak strekkende verweren worden dan ook in al hun onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 1 februari 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1];
2.
hij op 1 februari 2015 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer 1] aan de haren te trekken ten gevolge van welk trekken aan de haren die [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 1 februari 2015 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door opzettelijk mishandelend die [slachtoffer 2] tegen het gezicht te stompen, waardoor die [slachtoffer 2] pijn en letsel heeft ondervonden;
4.
hij op 1 februari 2015 te Amsterdam opzettelijk beledigend een ambtenaar, de aldaar dienstdoende in uniform geklede hoofdagent en aspirant van politie te Amsterdam, [politieambtenaar] en [politieambtenaar 2], gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd: kanker homo's en ik neuk je moeder en kankerhonden en racisten en kanker Nederlanders;
5.
hij op 1 februari 2015 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een autostoel en een dagverblijf, toebehorende aan de politie,
eenheidAmsterdam, heeft onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde levert (telkens) op:
mishandeling.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van twee prostituees en diefstal van de telefoon van één van hen. De verdachte heeft al doende op zeer kwalijke wijze gereageerd op een hem onwelgevallige situatie en heeft de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en hen vervelende letsels bezorgd. Uit de toelichting die één van hen op haar vordering tot schadevergoeding heeft gegeven komt naar voren dat zij door het incident behoorlijk ontdaan is geweest en nog de nodige tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen heeft gehad.
De verdachte heeft tijdens zijn aanhouding bovendien twee politieambtenaren op grove wijze beledigd en een autostoel van een politieauto en een dagverblijf in een politiebureau onbruikbaar gemaakt door deze met bloed te besmeuren. Het handelen van de verdachte getuigt van een totaal gebrek aan respect ten aanzien van personen belast met openbaar gezag. Hij heeft bovendien de politie overlast bezorgd en schade berokkend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 maart 2017 is hij eerder ter zake van strafbare feiten – waaronder soortgelijke als de thans bewezenverklaarde feiten – onherroepelijk veroordeeld, waaronder tot een meerjarige gevangenisstraf. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken, hetgeen het hof sterk in zijn nadeel meeweegt.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen aan recidivisten pleegt te worden opgelegd. Mede gelet hierop acht het hof in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van verschillende maanden gerechtvaardigd.
Ter terechtzitting in hoger beroep is omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte evenwel het volgende gebleken.
Er zijn aanwijzingen dat bij de verdachte, die (weer) bij zijn ouders woont en een relatie heeft, sprake is van aanzienlijke beperkingen op cognitief vlak; hij heeft contact met een psycholoog en overigens ook met DWI. Het hof schat in dat vrijheidsbeneming naar verhouding veel nadelige gevolgen voor de verdachte kan hebben door de verstoring van de relatieve stabiliteit waarin hij nu verkeert. Die stabiliteit vindt in zoverre steun in het dossier dat uit genoemd uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat de verdachte na 5 maart 2015 geen misdrijven heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. De verdachte behoort voorts tot een kwetsbare groep, voor wie het vinden van een passende dagbesteding moeilijk is. Het hof zal om die reden aan de verdachte een taakstraf opleggen. Voorts zal het hof aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Hiermee wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof is van oordeel dat op deze wijze strafdoelen als vergelding en normbevestiging enerzijds en het strafdoel van speciale preventie anderzijds op verantwoorde wijze in evenwicht worden gebracht.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 400,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, gelet op de in het Schadeopgaveformulier Misdrijven opgenomen toelichting. Deze schade is van de zijde van de verdachte in hoger beroep niet weersproken.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 250,00, waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheid dat de benadeelde, zo komt naar voren uit evengenoemde toelichting, na de mishandeling te kampen heeft gehad met fysieke en psychische gevolgen en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 266, 267, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M.J.A. Duker en mr. H.F. van Kregten, in tegenwoordigheid van
mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 april 2017.
mr. H.F. van Kregten is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]