ECLI:NL:GHAMS:2017:1602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
1 mei 2017
Zaaknummer
200.194.685/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind, alsook over de omgangsregeling tussen de man en het kind. De man en de vrouw, die in 2006 zijn gehuwd en in 2013 zijn gescheiden, hebben een minderjarige zoon. De rechtbank had eerder het gezamenlijk gezag beëindigd en een omgangsregeling vastgesteld. De man ging in hoger beroep tegen deze beslissing, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep ging om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof oordeelde dat er voldoende grond was voor de beëindiging van het gezamenlijk gezag, omdat de communicatie tussen de ouders ondanks uitgebreide hulpverlening niet was verbeterd. De man had in het verleden herhaaldelijk zijn toestemming geweigerd voor belangrijke beslissingen met betrekking tot hun kind, wat leidde tot ernstige communicatieproblemen. Het hof concludeerde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders.

Wat betreft de omgangsregeling, oordeelde het hof dat deze opnieuw moest worden opgebouwd, met de hulp van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) en Altra. De omgangsregeling werd vastgesteld op een weekend in de veertien dagen, waarbij de opbouw van de regeling binnen een jaar moest plaatsvinden. De beslissing van het hof was gericht op het waarborgen van het belang van het kind, waarbij de ouders de opbouw van de omgangsregeling in overleg moesten vormgeven.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.194.685/01
zaaknummer rechtbank: C/13/492603 / FA RK 11-4803 (LH RK)
beschikking van de meervoudige kamer van 25 april 2017 inzake:
[de man],
wonende te [woonplaats a] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Cortet te Utrecht,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats b] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. Tuzkapan te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [de minderjarige] (hierna ook te noemen: [de minderjarige] ).
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, en hersteld bij beschikkingen van onderscheidenlijk 1 juni 2016, 5 juli 2016 en 13 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 4 juli 2016 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 6 april 2016.
2.2
De vrouw heeft op 1 september 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 14 oktober 2016 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van vrouw van 9 januari 2017, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van man van 9 januari 2017, met bijlagen, ingekomen op 11 januari 2017.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw S.C. Benjamin;
- de gezinsmanager in vrijwillig kader, namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA).
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) zijn [in] 2006 gehuwd. Het huwelijk is op 11 februari 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2012. Uit het huwelijk van de ouders is geboren:
- [de minderjarige] , [in] 2008, te Amsterdam.
3.2
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2012, hersteld bij beschikking van 17 oktober 2012, is onder meer een voorlopige informatieregeling bepaald.
3.3
[de minderjarige] is met ingang van 9 juli 2013 onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De maatregel is nadien verlengd met een jaar (tot juli 2015)
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2014 is een voorlopige informatieregeling en een voorlopige zorgregeling tussen de man en [de minderjarige] vastgelegd. De behandeling ten aanzien van het gezag, de zorgregeling en de informatieregeling is pro forma aangehouden. Ter zitting van 17 april 2015 bij de rechtbank hebben partijen zich bereid verklaard het traject voor omgang tussen de man en [de minderjarige] bij het Centrum voor Relationele Therapie (hierna: CRT) voort te zetten. Gelet hierop heeft de rechtbank de behandeling aangehouden in afwachting van bericht van partijen en JBRA over het verloop van de omgang en de gewenste voortgang van de procedure.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op verzoek van de vrouw het gezamenlijk ouderlijk gezag van de man en de vrouw beëindigd en is de vrouw belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige] . Voorts is een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] bepaald waarbij de man [de minderjarige] vanaf 2 september 2016 een weekend in de veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij zich zal hebben en waarbij de regeling voorafgaande aan die periode dient te worden opgebouwd in overleg met JBRA en/of het CRT.
4.2
De man verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het gezamenlijk ouderlijk gezag over [de minderjarige] in stand te laten en subsidiair de raad te gelasten een onderzoek in te stellen naar de vraag welke gezagsvoorziening het meest in het belang van [de minderjarige] moet worden geacht.
4.3
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de man niet ontvankelijk te verklaren dan wel het beroep ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw te bepalen dat een omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] zal worden bepaald die als volgt zal worden vormgegeven en die dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
  • JBRA zal de omgang gedurende minimaal 12 maanden na datum van de beschikking van het hof, dan wel zo lang als JBRA na verloop van deze 12 maanden noodzakelijk acht, blijven begeleiden en monitoren;
  • Omgang bij de man thuis zal niet eerder dan 1 maart 2017 beginnen. [de minderjarige] zal dan eenmaal per 14 dagen van zaterdag 9.00 uur (of zo laat als het voetballen in de ochtend start) tot zaterdag 19.00 uur en van zondag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven. Binnen welke tijdspanne en op welke wijze de opbouw van deze regeling gaat plaatsvinden, zal in samenspraak met JBRA worden vastgesteld. Voorwaarde daarbij is dat JBRA eerst heeft vastgesteld dat de veiligheid van [de minderjarige] gewaarborgd is;
  • [de minderjarige] gaat op zaterdag en zondag van 15.00 uur tot 19.00 uur naar Arabische school en op zaterdagochtend naar voetbal. In de weekenden dat de man omgang heeft met [de minderjarige] draagt de man er zorg voor dat deze activiteiten door [de minderjarige] kunnen worden bezocht. De vrouw zal tijdig een rooster aan de man verstrekken van voetbal, zodat hij op de hoogte is van de tijden en plaatsen waarop de activiteiten plaatsvinden. De vrouw zal [de minderjarige] naar voetbal brengen, waarna de man [de minderjarige] zal vergezellen en na het voetbal mee naar huis zal nemen. Indien voetbal niet plaatsvindt, zal de vrouw [de minderjarige] op zaterdag om 9.00 uur bij de man brengen. De vrouw zal [de minderjarige] op zondag om 10.00 uur bij de man brengen. De man zal [de minderjarige] op zaterdag en zondag om 15.00 uur naar Arabische school brengen en de vrouw zal hem hier om 19.00 uur weer ophalen. Als Arabische school niet plaatsvindt, zal de vrouw [de minderjarige] om 19.00 uur bij de man ophalen;
  • Voorwaarde voor omgang met [de minderjarige] bij de man thuis en verblijf van [de minderjarige] aldaar is dat de man zijn adres bekendmaakt aan de vrouw.
  • JBRA onderzoekt of de woonsituatie praktisch aan alle eisen voldoet voor een verblijf van [de minderjarige] bij de man. Pas als hieraan is voldaan, zal omgang bij de man thuis kunnen plaatsvinden;
  • De man geeft een mobiel telefoonnummer aan de vrouw waarop hij bereikbaar is als hij omgang heeft met [de minderjarige] . De vrouw geeft op haar beurt een mobiel telefoonnummer aan de man waarop zij bereikbaar is tijdens de omgangsmomenten;
  • De man draagt er zorg voor dat [de minderjarige] tijdens de omgang zijn moeder kan bellen indien hij dit wenst.
4.4
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep primair:
- de bestreden beschikking ten aanzien van de omgangsregeling te bekrachtigen, maar een nieuwe opbouw in het contact tussen de man en [de minderjarige] vast te stellen alsmede de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de uitvoering van de vast te stellen omgangsregeling op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere keer dat zij de omgangsregeling niet nakomt, met een maximum van € 25.000,-.
De man verzoekt subsidiair:
- te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan alle stappen van het door partijen te doorlopen traject en zich dient te houden aan en te gedragen volgens de aanwijzingen van de medewerkers van het traject ‘Ouderschap Blijft’ van Altra;
- te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 250,- voor iedere keer dat zij nalaat haar volledige medewerking te verlenen aan omgang volgende de door Altra opgestelde agenda dan wel aan hetgeen Altra ter voorbereiding daarop noodzakelijk acht, met een maximum van € 25.000,-;
- een bijzondere curator over [de minderjarige] te benoemen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of de vrouw alleen met het gezag over [de minderjarige] dient te worden belast, zoals de rechtbank bij de bestreden beschikking heeft gedaan almede de vraag welke omgangsregeling tussen de man en [de minderjarige] het meest in het belang is van [de minderjarige] .
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:251a lid 1 Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De man betoogt dat partijen gezamenlijk belast dienen te zijn met het gezag over [de minderjarige] en voert ter onderbouwing van dit standpunt het volgende aan. Voor beëindiging van het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] zijn geen gronden aanwezig. De verstandhouding tussen de man en de vrouw is inderdaad verstoord, maar dit is niet zodanig dat tussen hen geen enkele communicatie mogelijk is. Van een situatie waarin [de minderjarige] klem of verloren dreigt te geraken, is dan ook geen sprake. De enkele omstandigheid dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt, is bovendien onvoldoende grond om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Voorts hebben zich in de uitoefening van het gezamenlijk gezag nooit onoverkomelijke problemen voorgedaan. De man heeft in het verleden wel eens zijn toestemming geweigerd, maar dit kwam omdat de man door de vrouw niet betrokken werd bij belangrijke beslissingen over [de minderjarige] . Indien de vrouw alleen belast zal zijn met het gezag over [de minderjarige] zal de man nog verder uit het leven van [de minderjarige] worden gebannen. Voorts had de rechtbank alvorens een eindbeslissing te geven de raad dienen te gelasten een onderzoek te doen ten aanzien van het gezag. Gelet op deze omstandigheden dient de bestreden beschikking vernietigd te worden en het verzoek van de vrouw alsnog afgewezen te worden, aldus de man.
De man betoogt voorts ten aanzien van de omgangsregeling dat de regeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking er niet toe heeft geleid dat de vrouw zich ten aanzien van het contact tussen de man en [de minderjarige] soepeler is gaan opstellen. Hierdoor wordt de man de omgang met [de minderjarige] in feite ontzegd. De vrouw gaat op deze manier voorbij aan de belangen van [de minderjarige] . De omgang dient thans opnieuw te worden opgebouwd. Echter, de nadere invulling van de omgangsregeling dient door Altra in het kader van het traject Ouderschap Blijft en niet door de vrouw te worden bepaald. Om verzekerd te zijn dat de vrouw haar medewerking zal blijven verlenen aan Ouderschap Blijft dient een dwangsom te worden opgelegd. Tot slot dient gelet op de tegengestelde visies van partijen en de verstoorde communicatie tussen hen een bijzondere curator over [de minderjarige] te worden benoemd, aldus de man.
5.4
De vrouw voert verweer en stelt dat zij alleen belast dient te zijn met het gezag over [de minderjarige] . Zij voert ter onderbouwing van dit standpunt het volgende aan. Partijen zijn nooit in staat geweest om op een normale wijze te communiceren over zaken die [de minderjarige] aangaan. Er zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet en [de minderjarige] heeft zelfs een periode onder toezicht gestaan. Dit alles heeft niet geleid tot een oplossing tussen partijen. De begeleiding bij het CRT is gestagneerd, omdat de man een aantal keren niet kwam opdagen bij afspraken waardoor de omgang met [de minderjarige] geen doorgang kon vinden. Het CRT heeft in december 2015 dan ook geconstateerd dat de communicatie tussen partijen dusdanig ernstig verstoord is dat het voor hen niet mogelijk is om te spreken over zaken die [de minderjarige] aangaan. Daarnaast ervaart de vrouw al jaren problemen om van de man de noodzakelijk toestemming te verkrijgen voor allerlei praktische zaken die in het belang van [de minderjarige] zijn. Zo heeft de man geweigerd zijn toestemming te verlenen voor vakanties naar het buitenland en voor het aanvragen van een reisdocument voor [de minderjarige] . Ook voor noodzakelijke hulpverlening voor [de minderjarige] heeft de man geen toestemming verleend, waardoor deze niet of pas veel later van de grond kwam. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat de communicatie tussen partijen binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Indien partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over [de minderjarige] bestaat dan ook het onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal geraken tussen de ouders. De rechtbank heeft zich dan ook terecht zonder nader onderzoek door de raad voldoende geïnformeerd geacht om het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] te beëindigen. De bestreden beschikking dient gelet op deze omstandigheden dan ook bekrachtigd te worden, aldus de vrouw.
De vrouw stelt zich ten aanzien van de omgangsregeling op het standpunt dat nu de omgang tussen de man en [de minderjarige] nog niet opnieuw is opgestart, deze meer geleidelijk opgebouwd dient te worden. De omgangsregeling zoals door de rechtbank vastgelegd in de bestreden beschikking is daarom op dit moment niet meer haalbaar en niet in het belang van [de minderjarige] . Ook dient de omgang met meer waarborgen te worden omkleed en te worden begeleid door JBRA. De omgangsregeling dient gelet hierop vastgesteld te worden zoals door haar in hoger beroep verzocht en de bestreden beschikking dient op dit punt vernietigd te worden, aldus de vrouw.
5.5
De raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende verklaard. De raad is in september 2016 betrokken bij het uitvoerderoverleg op uitnodiging van JBRA. De raad heeft toen vastgesteld dat het aan de ouders is om in beweging te komen, dat een kinderbeschermingsmaatregel daarvoor niet was aangewezen en dat de gestarte hulpverlening doorgang diende te vinden. Tussen partijen is sprake van een jarenlange strijd. Het is positief dat de ouders op dit moment door middel van het hulpverleningstraject bij Altra enigszins in beweging lijken te komen, met hun netwerken. De raad vraagt zich echter wel af of de ouders voldoende beseffen dat alleen zij de sleutel in handen hebben om uit de strijd te komen, waarbij de andere ouder de ruimte wordt geboden voor omgang met [de minderjarige] . De raad adviseert het hof de zaak aan te houden in afwachting van het traject bij Altra. Op grond van de resultaten van dit traject kan het hof een beslissing nemen, aldus de raad.
5.6
Het hof overweegt ten aanzien van het gezag als volgt. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen of tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren zal raken tussen de ouders.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Sinds de aanvang van hun huwelijk is bij partijen sprake geweest van forse relatieproblematiek. Na het uiteengaan van partijen is tussen hen een hevige strijd over [de minderjarige] ontstaan. [de minderjarige] is van deze strijd en van conflicten tussen de ouders meermaals getuige geweest. Na het feitelijk uiteengaan van partijen in het laatste kwartaal van 2010 heeft gedurende ruim twee jaar nauwelijks contact tussen de man en [de minderjarige] plaatsgevonden. Bij [de minderjarige] waren er in deze periode zorgen over zijn sociaal-emotioneel functioneren. In 2011 is [de minderjarige] aangemeld bij het VTO team (VroegTijdige Onderkenning gedragsproblematiek) van de GGD. Sindsdien zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet om het contact tussen de man en [de minderjarige] te herstellen en de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Omdat de hulpverlening vanuit het vrijwillig kader niet van de grond kwam, is in juli 2013 hulpverlening ingezet vanuit een gedwongen kader in de vorm van een ondertoezichtstelling. Tussen partijen bleef ook in deze periode spraken van conflicten over [de minderjarige] . Zo is er in 2013 en 2014 een aantal keer discussie ontstaan over in te zetten hulp voor [de minderjarige] en heeft de man in de zomer van 2013 geweigerd zijn toestemming te verlenen voor het verlengen van een reisdocument voor [de minderjarige] . Bij beschikking van 19 juni 2013 heeft de rechtbank Amsterdam de vrouw vervangende toestemming verleend voor het verlengen van het reisdocument voor [de minderjarige] . Ook daarna heeft de man verschillende malen geweigerd zijn toestemming te verlenen voor vakanties van de vrouw met [de minderjarige] naar het buitenland. In het kader van de ondertoezichtstelling zijn partijen ten behoeve van het verbeteren van hun communicatie in januari 2015 aangemeld bij het CRT. Vanaf maart 2015 hebben de ouders bij het CRT deelgenomen aan het programma Kinderen uit de Knel. Vanuit het CRT zou ook de omgang tussen de man en [de minderjarige] opgebouwd worden. In april 2015 is gestart met begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] en heeft tussen hen een aantal begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden. De omgang is echter na enige tijd weer gestagneerd. Sindsdien heeft tussen de man en [de minderjarige] geen omgang meer plaatsgevonden. De begeleiding bij het CRT is uiteindelijk in december 2015 stopgezet vanwege onder meer de ernstige communicatieproblemen tussen de ouders en problemen bij het inzetten de netwerken van de ouders. Partijen zijn vervolgens in overleg met JBRA, die vanuit een vrijwillig kader bij partijen betrokken is gebleven, aangemeld voor het traject Ouderschap Blijft van Altra. Eind 2016 zou een kennismakingsgesprek bij Altra plaatsvinden. Dit gesprek heeft echter geen doorgang kunnen vinden, omdat Altra pas wenst te starten met de begeleiding van partijen als geen sprake meer is van juridische procedures tussen hen.
5.7
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat voldoende grond bestaat voor beëindiging van het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] . De communicatie tussen partijen is ondanks de uitgebreide ingezette hulpverlening in de afgelopen jaren niet verbeterd. Partijen zijn niet in staat gebleken om samen met de hulpverlening constructieve afspraken te maken over de omgang tussen de man en [de minderjarige] . De ernstige communicatieproblemen tussen partijen hebben ertoe geleid dat de omgangsbegeleiding bij het CRT vroegtijdig is beëindigd. Het hof is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de verhouding tussen partijen dusdanig is verstoord dat zij niet in staat zijn om constructief met elkaar te communiceren over zaken die [de minderjarige] aangaan. Daarbij komt dat de man in het verleden herhaaldelijk zonder deugdelijke grond heeft geweigerd zijn toestemming te verlenen voor onder meer vakanties van [de minderjarige] naar het buitenland. Het hof is gelet op deze omstandigheden dan ook van oordeel dat bij voortzetting van het gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. Gelet op de aanhoudende en ernstige communicatieproblemen tussen de ouders verwacht het hof niet dat hierin op afzienbare termijn voldoende verbetering zal komen.
Het hof zal het verzoek van de man in hoger beroep dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
5.8
Het hof overweegt ten aanzien van de omgangsregeling het volgende. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat ook ten behoeve van de omgang tussen de man en [de minderjarige] de afgelopen jaren veel hulpverlening is ingezet. Deze hulpverlening heeft onvoldoende effect gehad en inmiddels heeft sinds het beëindigen van het traject bij het CRT in december 2015 tussen de man en [de minderjarige] geen omgang meer plaatsgevonden. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat er thans bestendige omgang met de man tot stand komt waaraan de ouders zich zullen houden. Aangezien niet, althans onvoldoende is gebleken van contra-indicaties voor omgang tussen de man en [de minderjarige] zal het hof net als de rechtbank een omgangsregeling bepalen waarbij de man [de minderjarige] eenmaal in de twee weken van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij zich zal hebben. Deze regeling dient echter wel opnieuw te worden opgebouwd nu tussen de man en [de minderjarige] lange tijd geen omgang meer heeft plaatsgevonden. De ouders dienen deze opbouw vorm te geven in overleg met JBRA en Altra. Het hof bepaalt daarbij dat de omgangsregeling binnen een jaar na de datum van de onderhavige beschikking, te weten op 25 april 2018, volledig opgebouwd dient te zijn. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook vernietigen en dienovereenkomstig beslissen.
Er bestaat onvoldoende aanleiding jegens de vrouw een dwangsom te verbinden aan de omgangsregeling, zoals door de man is verzocht. Parrtijen hebben beide inmiddels toegezegd hun medewerking te zullen verlenen aan het traject bij Altra en het hof gaat er van uit dat partijen deze toezegging gestand zullen doen.
5.9
Het hof acht zich thans voldoende voorgelicht om te beslissen ten aanzien van het gezag en de omgang. Er bestaat geen aanleiding om de zaak aan te houden en een raadsonderzoek te gelasten. Op basis van de thans beschikbare informatie heeft een onderzoek geen toegevoegde waarde. De procedure over de omgang loopt al zeer lange tijd. Het is in het belang van [de minderjarige] en van partijen dat er nu duidelijkheid bestaat. Daarbij komt dat partijen inmiddels zijn aangemeld voor het traject Ouderschap Blijft van Altra. Altra zal echter pas starten met de begeleiding van partijen als de juridische procedures tussen hen zijn afgewikkeld, omdat Altra ervoor wil waken dat het hulpverleningstraject onderdeel wordt van de (juridische) strijd tussen partijen. Het hof acht ook om deze reden aanhouding van de onderhavige procedure niet in het belang van partijen en van [de minderjarige] . Gebleken is verder dat het op dit moment naar omstandigheden goed gaat met [de minderjarige] en dat geen sprake is van kindsignalen en/of een belangentegenstelling tussen [de minderjarige] en zijn ouders, die de benoeming van een bijzondere curator zouden rechtvaardigen. Het hof ziet gelet op deze omstandigheden dan ook onvoldoende aanleiding om een bijzondere curator te benoemen, zoals door de man verzocht. Het verzoek van de man hiertoe zal worden afgewezen.
5.1
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de omgangsregeling en in zoverre opnieuw rechtdoende;
bepaalt dat de man [de minderjarige] vanaf 25 april 2018 van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij zich zal hebben;
bepaalt dat bovengenoemde omgangsregeling voorafgaand aan 25 april 2018 in overleg met JBRA en met Altra zal worden opgebouwd;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. A.N. van de Beek en mr. J. Kok, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier en is op 25 april 2017 in het openbaar uitgesproken.