In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder het niet naleven van een gebiedsverbod en het opzettelijk beschadigen van goederen. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld. De tenlastelegging bestond uit drie zaken: zaak A, waarbij de verdachte opzettelijk niet voldeed aan een bevel van de burgemeester om zich uit een dealeroverlastgebied te verwijderen; zaak B, waarin de verdachte zich opzettelijk in datzelfde gebied bevond ondanks een gebiedsverbod; en zaak C, waarin de verdachte beschuldigd werd van het beschadigen van een deurbel en een kozijn die toebehoorden aan een ander.
Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verdachte niet op de hoogte was van het gebiedsverbod, omdat het bevel niet op de juiste wijze aan hem was betekend. Hierdoor kon het opzet niet worden bewezen, wat leidde tot vrijspraak in de zaken A en B. In zaak C oordeelde het hof echter dat de verdachte wel degelijk opzettelijk en wederrechtelijk de goederen had beschadigd. De verdachte werd hiervoor veroordeeld tot een geldboete van €150 en drie dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij gebreke van betaling. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten in de zaken A en B, maar verklaarde het bewezen in zaak C.
De uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening van juridische besluiten en de noodzaak voor de verdachte om op de hoogte te zijn van de hem opgelegde beperkingen. De beslissing van het hof is genomen in het kader van de rechtsbescherming van de verdachte en de waarborging van een eerlijk proces.