ECLI:NL:GHAMS:2017:1683

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
23-003348-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van de toenmalige vriendin

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 september 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin op 9 januari 2015 in Amsterdam. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van geweld, waaronder het duwen, gooien en vastpakken van de vriendin, wat leidde tot lichamelijk letsel. Tijdens de zitting op 20 april 2017 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de verklaringen van de aangeefster en de verdachte tegenover elkaar stonden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling, maar dat de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling niet bewezen kon worden. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van vier weken op, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling schade had geleden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003348-16
datum uitspraak: 4 mei 2017
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-689201-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 09 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet eenmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer] naar/op de grond heeft geduwd en/of gegooid en/of waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond ten val is gekomen en/of
- ( vervolgens) voornoemde [slachtoffer] aan de voet(en) en/of de/het be(e)n(en), in elk geval aan het lichaam, over de grond heeft meegesleurd en/of meegesleept en/of
- voornoemde [slachtoffer] aan de schouder(s) en/of arm(en), in elk geval aan het lichaam, heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of voornoemde [slachtoffer] met het hoofd, in elk geval met het lichaam, tegen de grond en/of mu(u)r(en) heeft geduwd en/of gegooid en/of geslagen en/of
- op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft gezeten en/of
- ( vervolgens) met een of meer hand(en) de keel/nek van voornoemde [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden;
subsidiair:
hij op of omstreeks 09 januari 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (zijn levensgezel) [slachtoffer], heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het eenmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer] naar/op de grond duwen en/of gooien en/of waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond ten val is gekomen en/of
- ( vervolgens) over de grond meesleuren en/of meeslepen aan de voet(en) en/of de/het be(e)n(en), in elk geval aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- vastpakken en/of vasthouden aan de schouder(s) en/of arm(en), in elk geval aan het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of met het hoofd, in elk geval met het lichaam van voornoemde [slachtoffer], duwen en/of gooien en/of slaan tegen de grond en/of mu(u)r(en) en/of
- zitten op het (boven)lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) met een of meer hand(en) vastpakken en/of dichtknijpen en/of dichtgeknepen houden van de keel/nek van voornoemde [slachtoffer].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Het hof is met de politierechter, de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat, gelet op de aard hiervan niet kan worden bewezen dat de gedragingen van de verdachte een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer opleveren. Gelet hierop is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging subsidiair tenlastegelegde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken. De verklaring van de aangeefster staat tegenover die van de verdachte, die ontkent geweld tegen haar te hebben gebruikt. De verdachte stelt dat het letsel van aangeefster
– enkele bloeduitstortingen – niet het gevolg is van zijn handelen op 9 januari 2015, maar mogelijk van een vrijpartij die hij met haar heeft gehad.
Het hof ziet, anders dan de raadsman in de verklaring van de aangeefster, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, voldoende basis voor een bewezenverklaring als hieronder aangegeven nu deze innerlijk consistent is en ook overigens betrouwbaar wordt geacht. Het hof betrekt daarbij dat deze past bij het bij haar geconstateerde letsel.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof voorbijgaat aan de alternatieve verklaring voor het letsel die de verdachte heeft gegeven, nu deze niet nader geconcretiseerd is en ook overigens niet aannemelijk wordt geacht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 januari 2015 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer], heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het
- voornoemde [slachtoffer] naar/op de grond duwen en/of gooien waardoor voornoemde [slachtoffer] op de grond ten val is gekomen en
- vervolgens over de grond meeslepen aan de voeten van die [slachtoffer] en
- vastpakken en/of vasthouden aan de schouders en/of armen van voornoemde [slachtoffer] en met het hoofd van voornoemde [slachtoffer], duwen en/of gooien tegen de grond en/of muur.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, 60 uren taakstraf, subsidiair 30 dagen hechtenis en een contact- en gebiedsverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 4 weken gevangenisstraf waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een contact- en gebiedsverbod op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, eveneens met bevel dadelijk uitvoerbaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zijn toenmalige vriendin mishandeld door haar op de grond te duwen, haar aan haar voeten over de grond te slepen en haar hoofd tegen de grond/muur te duwen en/of gooien. Dit getuigt van volstrekt onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Zij heeft door het handelen van de verdachte angstige momenten moeten doormaken en pijn ondervonden. Ook heeft zij hieraan blauwe plekken overgehouden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 april 2017 is hij eerder (meermalen) voor mishandeling onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De aard van het feit en de recidive rechtvaardigen het opleggen van een gevangenisstraf, die vrijheidsbeneming van langere duur dan gevorderd door de advocaat-generaal met zich brengt.
Het hof heeft echter in het voordeel van de verdachte acht geslagen op diens huidige persoonlijke omstandigheden zoals die op de terechtzitting van het hof zijn gebleken – hij heeft werk en een woning alsmede begeleiding – en ziet hierin aanleiding de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het wordt daarnaast raadzaam geacht hem te verbieden gedurende de proeftijd contact te hebben met het slachtoffer.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur met een contactverbod als bijzondere voorwaarde passend en geboden.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat sprake is van recidive, niet, als bepleit door de raadsman, kan volstaan met een lagere straf(modaliteit) dan de hieronder bedoelde. Ook vloeit uit het voorgaande voort dat niet, als gevorderd door de advocaat-generaal, kan worden volstaan met een gevangenisstraf van kortere duur.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot immateriële schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [slachtoffer].
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 600,00 (zeshonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 600,00 (zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. W.M.C. Tilleman en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Metgod, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 mei 2017.
mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.