In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1975, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 6 januari 2016, waarin hij was veroordeeld voor het onrechtmatig verblijf in Nederland als vreemdeling, terwijl er een inreisverbod tegen hem was uitgevaardigd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak opnieuw beoordeeld.
De tenlastelegging betrof het verblijf van de verdachte in Nederland op 12 november 2015, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard op grond van de Vreemdelingenwet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte inderdaad het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De raadsvrouw voerde aan dat de verdachte in Nederland moest zijn om voor zijn zieke vrouw te zorgen, maar het hof verwierp dit beroep op overmacht.
De politierechter had de verdachte veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, maar het hof besloot tot een lagere straf van één maand, rekening houdend met de gewijzigde woon- en leefsituatie van de verdachte, die inmiddels in Suriname verbleef. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde, maar dat de omstandigheden van de verdachte aanleiding gaven tot een lagere straf dan eerder was opgelegd. De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.