ECLI:NL:GHAMS:2017:1732

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 april 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
23-001109-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling en diefstal met geweld, waarbij persoonlijke omstandigheden van de verdachte een rol spelen in de strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2016. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling en diefstal met geweld, gepleegd op 11 oktober 2015 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van twee sixpacks bier van Albert Heijn, waarbij de verdachte geweld heeft gebruikt tegen een beveiliger en een politieambtenaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal en de mishandeling van de beveiliger, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van de politieambtenaar, omdat er geen sprake was van verzet tegen een ambtenaar in functie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf geëist, maar het hof heeft besloten om, gezien de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een taakstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte heeft een geschiedenis van alcoholproblematiek en dakloosheid, maar heeft recent stappen gezet naar herstel. Het hof heeft bijzondere voorwaarden aan de straf verbonden, waaronder behandeling voor alcoholproblematiek en begeleiding door de reclassering. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de beveiliger en de politieambtenaar, voor de geleden schade door de mishandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001109-16
Datum uitspraak: 10 april 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 maart 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 13/654222-15 en 13-016424-15 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee sixpacks, in elk geval een hoeveelheid, bier (merk Hertog Jan), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn (Vestiging [adres 2]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen met kracht in de hand(en), in elk geval in het lichaam, heeft gebeten;

en/of
hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen met kracht in zijn hand(en), in elk geval in zijn lichaam, te bijten;

2.hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten [slachtoffer 2] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten met surveillance belast, door met gebalde vuist(en) met zijn armen te zwaaien en/of zwaaiende bewegingen te maken in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of eenmaal of meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan en/of zijn (boven)lichaam naar voren te buigen en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te beuken en/of stoten waardoor voornoemde [slachtoffer 2] ten val kwam en/of met zijn (achter)hoofd tegen de knop van een verwarming sloeg, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten meerdere krassen, schaafwonden en zwellingen bij voornoemde [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;

en/of
hij op of omstreeks 11 oktober 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar [slachtoffer 2], (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, tijdens hondenbegeleiding heeft mishandeld door eenmaal of meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te stompen en/of te slaan en/of zijn (boven)lichaam naar voren te buigen en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te beuken en/of stoten waardoor voornoemde [slachtoffer 2] ten val kwam en/of met zijn (achter)hoofd tegen de knop van een verwarming sloeg.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak van het onder 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Hoofdagent van politie [slachtoffer 2] was op 11 oktober 2015 te Amsterdam werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening toen hij een melding van een winkeldiefstal kreeg. Hij begaf zich naar de bewuste winkel en opende daar de deur van de onderzoeksruimte waarin zich de door het winkelpersoneel aangehouden verdachte bevond. [slachtoffer 2] zag dat de verdachte meteen opstond vanaf zijn stoel en op hem afkwam. De verdachte riep vervolgens enkele woorden, nam een vechtershouding aan en viel [slachtoffer 2] aan.
Voor een veroordeling wegens wederspannigheid moet er sprake zijn van verzet met geweld tegen een ambtenaar die in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is. Verzet veronderstelt in dit verband een ondernomen (en in casu een op de verdachte gerichte) ambtshandeling van de ambtenaar (vgl. HR 31 maart 1930, NJ 1930, 692). Van een dergelijke ambtshandeling is niet gebleken; reeds voordat [slachtoffer 2] hiertoe kon overgaan, is de verdachte hem te lijf gegaan. Van verzet zoals is tenlastegelegd is derhalve geen sprake, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 11 oktober 2015 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen twee sixpacks bier (merk Hertog Jan), toebehorende aan Albert Heijn (Vestiging [adres 2]).

en
hij op 11 oktober 2015 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] in zijn hand te bijten.

2.hij op 11 oktober 2015 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar [slachtoffer 2] (brigadier van politie Eenheid Amsterdam) gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te stompen en zijn bovenlichaam naar voren te buigen en tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te beuken waardoor voornoemde [slachtoffer 2] ten val kwam en met zijn achterhoofd tegen de knop van een verwarming sloeg.

Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
en
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de rechtbank een aantal bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door zestig dagen hechtenis, een gevangenis-straf voor de duur van 3 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat een aantal bijzondere voorwaarden worden gesteld en dat deze dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De raadsman heeft verzocht de verdachte, vanwege de persoonlijke omstandigheden van laatstgenoemde, niet te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal bij een filiaal van Albert Heijn. Door zo te handelen heeft hij een respect voor het eigendomsrecht van het winkelbedrijf aan de dag gelegd en dit bedrijf schade en overlast bezorgd. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een beveiliger van Albert Heijn en van een politieambtenaar. Dit getuigt van onbeheerst gedrag en een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, voor wie dit een pijnlijke en zeer vervelende ervaring is geweest. Met de tweede mishandeling heeft de verdachte bovendien blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Politieambtenaren doen (niet zelden in moeilijke omstandigheden) hun werk ten behoeve van de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen deze publieke taak gefrustreerd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 maart 2017 is hij diverse malen eerder ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld, zodat er in beginsel alle aanleiding is over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een (lange) geschiedenis van alcoholproblematiek en dakloosheid kent. In januari en februari 2016 is de verdachte opgenomen geweest in een kliniek van Jellinek Verslavingszorg. Als gevolg hiervan is het alcoholgebruik van de verdachte sterk verminderd. Momenteel woont de verdachte in ‘[woonunit]’, een voorziening van HVO-Querido, alwaar hij van een woonunit met een gemeenschappelijke woonruimte is doorgestroomd naar een zelfstandige woonruimte. De verdachte wordt op dit moment behandeld, krijgt medicatie en werkt bij een groentekwekerij.
Het hof constateert dat zich een kentering in het leven van de verdachte lijkt te hebben voorgedaan. Deze ontwikkeling vindt in zoverre weerklank in het genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte na de onderhavige feiten geen strafbare feiten heeft begaan die ter kennis van justitie zijn gekomen. Het hof acht het niet wenselijk dat deze ontwikkeling thans wordt doorkruist door een strafoplegging die (hernieuwde) vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarom zal het hof - anders dan de rechtbank - in dit bijzondere geval overgaan tot het opleggen van een taakstraf. Verder zal het hof een (grotendeels) voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en daarbij een aantal bijzondere voorwaarden stellen, opdat de verdachte hulp blijft krijgen bij het verder op orde krijgen van zijn leven. De proeftijd zal worden vastgesteld op drie jaren, waarbij wordt opgemerkt dat die proeftijd reeds loopt vanaf 17 maart 2016 tot de datum van dit arrest en zal voortduren zodra dit arrest onherroepelijk is geworden.
Deze gevangenisstraf zal, ondanks de partiële vrijspraak, hoger uitvallen dan is gevorderd door de advocaat-generaal, vanwege de ernst van de gepleegde feiten. Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd zal het hof voorts niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gelasten, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat ernstig rekening gehouden moet worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Het hof acht, alles afwegende, straffen van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 435,75, bestaande uit € 88,75 materiële schade en € 350 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de gevorderde materiële schade. Ten aanzien van de immateriële schade heeft hij bepleit dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het geding oplevert, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, mede nu deze schade zijdens de verdachte niet is betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Anders dan de raadsman is het hof niet van oordeel dat de behandeling van het deel van de vordering dat ziet op compensatie van immateriële schade geen onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De benadeelde partij heeft aan dit deel van de vordering gemotiveerde stellingen ten grondslag gelegd, die zijdens de verdachte niet zijn weersproken. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 350, waarbij is gelet op toelichting die de benadeelde partij in het formulier van 15 januari 2016 heeft gegeven en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor een bedrag van € 500.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet goed is onderbouwd, waardoor deze een onevenredige belasting van het geding oplevert.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 500, waarbij is gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor het overige gaat toewijzing van de vordering met betrekking tot de immateriële schade de grenzen van de billijkheid te buiten; dat deel van de vordering wordt afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2015, onder parketnummer 13-016424-15, opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 500, subsidiair 10 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft de afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor het geloofwaardig functioneren van het wettelijke systeem van algemene en bijzondere voorwaarden is het van essentieel belang dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is. Het hof zal daarom, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gelasten. Het hof heeft de (gebrekkige) financiële draagkracht van de verdachte in dit oordeel betrokken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
93 (drieënnegentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jaren,aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
▪ de veroordeelde zich meldt bij GGZ Inforsa JVz, afdeling reclassering, zo frequent en zo lang de reclassering dat nodig acht, en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
▪ de veroordeelde zich op ambulante basis voor alcoholproblematiek laat behandelen bij een door de reclassering aan te wijzen instelling voor (forensische) verslavingszorg, waarbij hij zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
▪ de veroordeelde zich voor de duur van zeven weken, of zoveel korter als de reclassering verantwoord acht, klinisch laat opnemen in een door de reclassering aan te wijzen instelling voor (forensische) verslavingszorg, zulks ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
▪ de veroordeelde verblijft in een door de reclassering te indiceren instelling voor (begeleid) wonen of maatschappelijke opvang, en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
▪ de veroordeelde meewerkt aan de totstandkoming en het behouden van een zinvolle dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan GGZ Inforsa JVz, afdeling reclassering, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 435,75 (vierhonderdvijfendertig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 85,75 (vijfentachtig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 435,75 (vierhonderdvijfendertig euro en vijfenzeventig cent) bestaande uit € 85,75 (vijfentachtig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 350,00 (driehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Amsterdam van 3 maart 2015, parketnummer 13-016424-15, te weten van: een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 april 2017.
mrs. A.M. van Woensel en M.J.A. Duker zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.