ECLI:NL:GHAMS:2017:1808

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
23-002615-14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudezaak met valsheid in geschrifte, gewoontewitwassen en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was betrokken bij een fraudezaak waarbij valsheid in geschrifte en gewoontewitwassen aan de orde waren. De tenlastelegging omvatte het feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrifte door een rechtspersoon, [bedrijf 1], en het maken van een gewoonte van witwassen van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijven. De verdachte en zijn medeverdachten hebben gedurende een periode van meer dan drie jaar valse urenbriefjes opgemaakt en in de bedrijfsadministratie opgenomen, met als doel om deze als echt en onvervalst te gebruiken. Daarnaast hebben zij grote geldbedragen, in totaal ongeveer 138.741 euro, verworven en overgemaakt naar het buitenland, wetende dat deze gelden afkomstig waren uit misdrijven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze strafbare feiten en dat er sprake was van een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van deze misdrijven. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd tot drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van 240 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002615-14
Datum uitspraak: 3 mei 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 juni 2014 in de strafzaak onder parketnummer 15-996513-10 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
adres: [adres 1] .
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem partieel vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd, voor zover die tenlastelegging ziet op het urenbriefje onder 7 (inclusief ad. 7). Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de hiervoor vermelde in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door
de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
1. primair:
[bedrijf 1] op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 november 2010 te [plaats 1] , [gemeente] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, haar bedrijfsadministratie(s), - zijnde telkens een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen opmaken of doen vervalsen, immers heeft/hebben [bedrijf 1] en/of haar mededader(s) valselijk in die bedrijfsadministratie(s) een of meer urenbriefje(s), te weten onder meer:
1. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 4 van 2008, gericht aan [bedrijf 2] (Dzk-68.04, pg 1394) en/of
2. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 4 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 1] (Dzk-102.03, pg 1442) en/of
3. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 8 van 2008, gericht aan Strukton ( [bedrijf 2 onderdeel 2] ) (Dzk-84.04, pg 1426) en/of
4. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 31 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 3] (Dzk-225.03, pg 1645) en/of
5. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 39 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 4] (Dzk-233.03, pg 1655) en/of
6. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 39 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 5] (Dzk-234.03, pg 1658) en/of
8. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 47 van 2009, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] (Dzk-140.01, pg 1462 en Doc 27.01, pg 867) en/of
9. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 06 van 2010, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] (Dzk-108.01, pg 1448 en Doc 15.01, pg 855) en/of
10. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 47 van 2009, gericht aan [bedrijf 2] (Dzk-111.01, pg 1451 en Doc 20.01, pg 861)
opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, en bestaande die valsheid daarin dat (onder meer)
Ad 1 op het urenbriefje is vermeld dat [verdachte] , [BSN 1] , in week 04/2008 in totaal 35 uren heeft gewerkt; en/of
Ad 2 op het urenbriefje is vermeld dat [verdachte] , [BSN 1] , in week 04/2008 in totaal 24 uren heeft gewerkt; en/of
Ad 3 op het urenbriefje is vermeld dat [verdachte] , [BSN 1] , in week 08/2008 in totaal 8 uren heeft gewerkt; en/of
Ad 4 op het urenbriefje is vermeld dat [medeverdachte 1] , BSN [BSN 2] , in week 31/2008 in totaal 46 uren heeft gewerkt; en/of
ad 5 op het urenbriefje is vermeld dat [medeverdachte 2] , [BSN 3] , in week 39/2008 in totaal 23 uren heeft gewerkt; en/of
ad 6 op het urenbriefje is vermeld dat [medeverdachte 2] , [BSN 3] , in week 39/2008 in totaal 40 uren heeft gewerkt; en/of
ad 8 op het urenbriefje de naam van [naam 1] witgekalkt en/of doorgehaald; en/of
ad 9 op het urenbriefje de naam van [naam 2] is witgekalkt en/of doorgehaald; en/of
ad 10 op het urenbriefje de naam van [naam 2] is witgekalkt en/of doorgehaald,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat (samenstel) van geschrift/geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
1. subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 november 2010 te [plaats 1] , [gemeente] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), en/of alleen, de bedrijfsadministratie(s) (betrekking hebbende op [bedrijf 1] ), - zijnde telkens een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen opmaken of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk in die bedrijfsadministratie(s) een of meer urenbriefje(s), te weten onder meer:
1. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 4 van 2008, gericht aan [bedrijf 2] (Dzk-68.04, pg 1394) en/of
2. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 4 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 1] (Dzk-102.03, pg 1442) en/of
3. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 8 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 1] ( [bedrijf 2 onderdeel 2] ) (Dzk-84.04, pg 1426) en/of
4. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 31 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 3] (Dzk-225.03, pg 1645) en/of
5. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 39 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 4] (Dzk-233.03, pg 1655) en/of
6. een urenbriefjeafkomstig van [bedrijf 1] van week 39 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 5] (Dzk-234.03, pg 1658) en/of
8. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 47 van 2009, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] (Dzk-140.01, pg 1462 en Doc 27.01, pg 867) en/of
9. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 06 van 2010, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] (Dzk-108.01, pg 1448 en Doc 15.01, pg 855) en/of
10. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 47 van 2009, gericht aan [bedrijf 2] (Dzk-111.01, pg 1451 en Doc 20.01, pg 861)
opgenomen en/of geboekt en/of verwerkt en/of doen opnemen en/of doen boeken en/of doen verwerken, en bestaande die valsheid daarin dat (onder meer)
Ad 1 op het urenbriefje is vermeld dat [verdachte] , [BSN 1] , in week 04/2008 in totaal 35 uren heeft gewerkt; en/of
Ad 2 op het urenbriefje is vermeld dat [verdachte] , [BSN 1] , in week 04/2008 in totaal 24 uren heeft gewerkt; en/of
Ad 3 op het urenbriefje is vermeld dat [verdachte] , [BSN 1] , in week 08/2008 in totaal 8 uren heeft gewerkt; en/of
Ad 4 op het urenbriefje is vermeld dat [medeverdachte 1] , BSN [BSN 2] , in week 31/2008 in totaal 46 uren heeft gewerkt; en/of
ad 5 op het urenbriefje is vermeld dat [medeverdachte 2] , [BSN 3] , in week 39/2008 in totaal 23 uren heeft gewerkt; en/of
ad 6 op het urenbriefje is vermeld dat [medeverdachte 2] , [BSN 3] , in week 39/2008 in totaal 40 uren heeft gewerkt; en/of
ad 8 op het urenbriefje de naam van [naam 1] witgekalkt en/of doorgehaald; en/of
ad 9 op het urenbriefje de naam van [naam 2] is witgekalkt en/of doorgehaald; en/of
ad 10 op het urenbriefje de naam van [naam 2] is witgekalkt en/of doorgehaald,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat (samenstel) van geschrift/geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
2 primair:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 november 2010 te [plaats 1] , [gemeente] en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) telkens (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 260.000 euro) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wisten dat die voorwerpen - middellijk of onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
2 subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 november 2010 te [plaats 1] , [gemeente] en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen telkens (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 260.000 euro) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die voorwerpen - middellijk of onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
3:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 3 november 2010 te [plaats 1] , [gemeente] , en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, te weten hij, verdachte, en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] en/of [bedrijf 3] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 4] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht en/of (gewoonte)witwassen (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht), terwijl hij, verdachte, aan die organisatie leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een gedeeltelijk andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Nadere bewijsoverwegingen
Het hof sluit zich aan bij de navolgende overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt deze overwegingen over als de zijne.
Inleiding/vaststaande feiten(vanaf p. 6 e.v.)
De vier verdachten in de onderhavige zaak, te weten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en
[medeverdachte 3] zijn familie van elkaar. [verdachte] en [medeverdachte 3] zijn broer en zus. [medeverdachte 1] is
hun neef. [medeverdachte 4] is, zo begrijpt de rechtbank, een oom van [verdachte] en [medeverdachte 3] .
Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank in voorkomende gevallen de verdachte en zijn
/haar medeverdachte(n) niet aanduiden als ‘de verdachte’, of als (de) “medeverdachte(n)”, maar verwijzen naar hun (voor)namen.
[verdachte] , [medeverdachte 1] , en [medeverdachte 4] stonden als bestuurder ingeschreven bij diverse ondernemingen. [verdachte] was directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 3] (hierna [bedrijf 3] ) dat voor l00 % eigenaar was van twee werkmaatschappijen, te weten [bedrijf 1] (hierna [bedrijf 1] ) en [bedrijf 4] (hierna: [bedrijf 4] ). [bedrijf 4] handelde tot 25 januari 2009 onder de naam [bedrijf 5] Hierna zijn de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 4] , bestaande uit particuliere glasbewassing, beëindigd. De ondernemingen waren gevestigd op [adres 2] te [plaats 1] . De bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] bestonden uit glasbewassing, reguliere schoonmaakwerkzaamheden en bouwopruimwerkzaamheden bij bouwbedrijven. De boekhouding voor [bedrijf 3] , [bedrijf 4] en [bedrijf 1] werd verzorgd door [medeverdachte 3] . [verdachte] is de directeur van de ondernemingen.
[medeverdachte 1] was eigenaar van de eenmanszaak [bedrijf 7] (hierna: [bedrijf 7] ), opgericht op 11 januari 2007. Het bedrijf is gevestigd aan de [adres 3] in [plaats 1] . De bedrijfsactiviteiten bestonden uit glasbewassing bij particulieren en bedrijven. Daarnaast werd het personeel uitgeleend aan [bedrijf 1] , waarvoor naast glasbewassing ook reguliere schoonmaakwerkzaamheden en bouwopruimwerkzaamheden werden verricht. [medeverdachte 1] werkte jarenlang als schoonmaker bij zijn oom [verdachte] . [medeverdachte 3] verzorgde de boekhouding voor [bedrijf 7] .
[medeverdachte 4] was eigenaar van eenmansbedrijf [bedrijf 8] , later genaamd [bedrijf 8] (hierna: [bedrijf 8] ). Het bedrijf is gevestigd aan [adres 2] te [plaats 1] . De bezigheden bestonden uit het in- en uitlenen van personeel voor timmer- en aanverwante werkzaamheden en de glasbewassing bij particulieren. [medeverdachte 3] verzorgde de boekhouding voor [bedrijf 8] . [verdachte] was feitelijk de baas.
Ten aanzien van feit 1 primair
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij allereerst aangevoerd dat de uren zoals die zijn opgenomen in de ten laste gelegde urenbriefjes ook echt gewerkt zijn. De verdachte en ook de andere opgegeven personen waren van nature harde werkers; het is niet onaannemelijk dat zij daadwerkelijk zoveel uren hebben gewerkt als in de urenbriefjes is opgegeven. Daarnaast kan op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] niet zonder meer worden vastgesteld dat het niet de opgegeven personen waren die deze uren hebben gewerkt.
De getuigen waren immers niet 24 uren per dag op de projecten aanwezig. Te meer nu de administratie van de opdrachtgevers overeenkomt met de administratie van [bedrijf 1] , ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat de urenbriefjes vals zijn.
Ten aanzien van de urenbriefjes onder 8, 9 en 10 heeft de raadsman daarnaast aangevoerd dat het wit maken van de namen en de daarbij behorende BSN-nummers geen valsheid in geschrifte oplevert.
Dat zou pas anders zijn als er daarna een andere naam/BSN-nummer overheen wordt geschreven.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en sluit zich daartoe allereerst aan bij de navolgende motivering van de rechtbank. Het hof neemt deze motivering over als de zijne.
P. 7 e.v.
Bij de doorzoeking van het kantoorpand aan [adres 2] te [plaats 1] is een hoeveelheid urenbriefjes van [bedrijf 1] aangetroffen. Op de briefjes staan per week de namen, Burgerservicenummers (BSN) en het aantal gewerkte uren vermeld van mensen die voor [bedrijf 1] werkzaamheden hebben verricht.
Ad 1, 2 en 3: Urenbriefjes [verdachte]:
Tijdens voornoemde doorzoeking zijn met betrekking tot week 4 van 2008 de volgende drie urenbriefjes aangetroffen:
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 4 van 2008, gericht aan [bedrijf 2] , project Groothandel, waarop is vermeld dat [verdachte] in week 04/2008 op maandag 3 uren en op donderdag t/m zondag 8 uren per dag (in totaal 35 uren) heeft gewerkt;
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 3] Schoonmaak van week 4 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 1] , [school] , locatie Den Haag, waarop is vermeld dat [verdachte] in week 04/2008 op dinsdag t/m donderdag telkens 8 uren per dag (in totaal 24 uren) heeft gewerkt;
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 4 van 2008, gericht aan Wergo, project [bedrijf 2 onderdeel 2] , waarop is vermeld dat [verdachte] in week 04/2008 op woensdag en donderdag 8 uur per dag (in totaal 16 uur) heeft gewerkt.
Tijdens de doorzoeking zijn met betrekking tot week 8 van 2008 de navolgende drie urenbriefjes aangetroffen:
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 8 van 2008, gericht aan [bedrijf 2] , project [bedrijf 2 onderdeel 2] , waarop is vermeld dat [verdachte] in week 08/2008 op woensdag 8 uren heeft gewerkt;
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] week 8 van 2008, gericht aan [bedrijf 2] parkeergarage, waarop is vermeld dat [verdachte] in week 08/2008 van dinsdag t/m donderdag 8 uren per dag (in het totaal 24 uren) heeft gewerkt;
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 8 van 2008, gericht aan [bedrijf 2] Bouw, waarop is vermeld dat [verdachte] in week 08/2008 van maandag t/m vrijdag 8 uren per dag (in het totaal 24 uur) heeft gewerkt.
Op de briefjes is telkens het [BSN 1] vermeld, hetgeen het BSN van [verdachte] betreft.
Door getuige [getuige 1] is verklaard dat hij vanaf augustus 2007 hoofduitvoerder was van het project op het [plaats 3] te Amsterdam, bij [bedrijf 2 onderdeel 7] ., onder welk project ook de [bedrijf 2] valt. Hij heeft voorts verklaard dat onder andere schoonmakers van [bedrijf 3] de troep die de bouwvakkers achterlieten opruimden, dat de schoonmakers van zeven uur in de ochtend tot half vier in de middag werkten en dat de gewerkte uren in een urenregistratie moesten worden bijgehouden. [verdachte] was de man die meestal aan het eind van de week met deze urenbriefjes langs kwam. De namen van de medewerkers en de uren waren dan al op de urenbriefjes ingevuld. [getuige 1] plaatste vervolgens de stempel van [bedrijf 2] en zijn paraaf op het urenbriefje. [getuige 1] nam aan dat [verdachte] de directeur van [bedrijf 3] was. Hij heeft verder verklaard dat [verdachte] nooit zelf heeft schoongemaakt en dat hij ook op andere deelprojecten nooit heeft gewerkt. Uit de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] , beiden uitvoerder op het project [bedrijf 2 onderdeel 2] , volgt dat [verdachte] ook nooit werkzaamheden als opruimer of schoonmaker heeft verricht bij dit project. Meer in het bijzonder heeft [getuige 3] verklaard dat [verdachte] de baas van [bedrijf 3] was en dat hij helemaal niets deed. Hij kwam alleen af en toe de al ingevulde urenbriefjes brengen en met kerst de kerstpakketten.
Bewijsoverwegingen ad 1, 2 en 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat voornoemde urenbriefjes niet juist en aldus valselijk zijn opgemaakt. Het is niet alleen uitermate onwaarschijnlijk dat [verdachte] , naast zijn werkzaamheden als directeur van [bedrijf 1] , in week 4 van 2008 op drie verschillende locaties in totaal 75 uur zou hebben gewerkt en in week 8 van 2008 op drie verschillende locaties 72 uur, waarbij hij op de donderdag in week 4 en op de woensdag in week 8 zelfs telkens 24 uren zou hebben gewerkt, maar bovendien hebben drie uitvoerders van grote projecten verklaard dat [verdachte] de directeur van [bedrijf 3] was en dat hij zelf geen (schoonmaak)werkzaamheden op de projecten verrichtte.
Ad 4: Uren briefje [medeverdachte 1]:
Tijdens eerdergenoemde doorzoeking zijn met betrekking tot week 31 van 2008 de volgende twee urenbriefjes aangetroffen:
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 31 van 2008, gericht aan [naam 14], locatie Zeist, waarop is vermeld dat [medeverdachte 1] in week 3 1/2008 van maandag t/m donderdag 8 uren per dag (in het totaal 24 uren) heeft gewerkt;
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 3] Schoonmaak van week 31 van 2008, met als opdrachtgever [bedrijf 2] , locatie [bedrijf 2 onderdeel 2] , waarop is vermeld dat [medeverdachte 1] in week 31/2008 op maandag 8 en dinsdag 8 uur, op woensdag 12 uur, op donderdag 10 uur en op vrijdag 8 uur (in het totaal 46 uur) heeft gewerkt.
Op beide briefjes is als BSN vermeld [BSN 2]. Dit betreft het BSN van [medeverdachte 1] .
Tijdens de doorzoeking is voorts een mandagenregister van [bedrijf 8] aangetroffen. Hieruit kan worden opgemaakt dat [bedrijf 3] Schoonmaak in week 31 van 2008 [medeverdachte 1] voor 32 uur heeft ingeleend van [bedrijf 8] .
[medeverdachte 1] staat niet op de loonlijst bij [bedrijf 3] Schoonmaak. Door getuige [getuige 2] , uitvoerder op het project [bedrijf 2 onderdeel 2] , is verklaard dat de naam [medeverdachte 1] hem niets zegt. Hij herkent [medeverdachte 1] ook niet op de foto die de rechtercommissaris hem toont.
Bewijsoverweging ad 4
De rechtbank acht het hoogst onaannemelijk dat [medeverdachte 1] naast zijn werkzaamheden als directeur van [bedrijf 7] , welk bedrijf blijkens de Belastingdienst over 2008 een meer dan aanzienlijke omzet heeft gedraaid, eveneens nog in week 31 van 2008 op een tweetal locaties in totaal 70 uur werkzaamheden zou hebben verricht. Nu [medeverdachte 1] bovendien niet herkend wordt door één van de uitvoerders en hij in week 31 ook niet voor 70 uur, maar slechts voor 32 uur van [bedrijf 8] is ingeleend, terwijl hij evenmin in dienst was van [bedrijf 3] Schoonmaak, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het tenlastegelegde urenbriefje niet juist is opgemaakt en dus vals is.
Ad 5 en 6: urenbriefjes [medeverdachte 2]
Tijdens eerdergenoemde doorzoeking zijn met betrekking tot week 39 in 2008 de volgende
urenbriefjes aangetroffen:
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 3] Schoonmaak van week 39 van 2008, met als opdrachtgever [bedrijf 2] , locatie Schiedam, waarop is vermeld dat [medeverdachte 2] in week 39 van 2008, op vrijdag 7 uur, op zaterdag 8 uur en op zondag 8 uur (in het totaal 23 uur) heeft gewerkt;
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 3] Schoonmaak van week 39 van 2008, met als opdrachtgever [bedrijf 2 onderdeel 5] . waarop is vermeld dat [medeverdachte 2] in week 39 van 2008 maandag tot en met vrijdag 8 uur per dag (in het totaal 40 uur) heeft gewerkt.
[medeverdachte 2] is de ex partner van [verdachte] . Zij was vanaf 1 maart 2008 voor 40 uren per week in dienst bij [bedrijf 8] als administratief medewerker.
Aan de hand van de tijdens de doorzoeking aangetroffen urenbriefjes heeft de SIOD een Excel overzicht opgesteld. Uit dit overzicht valt op te maken dat in de aangetroffen urenbriefjes staat dat [medeverdachte 2] in 2008 van week 2 tot en met week 28 bijna wekelijks 40 uur zou hebben gewerkt voor Bouwcombinatie [bedrijf 2 onderdeel 5] / [bedrijf 2] vof. Voorts staat er dat ze soms zelfs 80 uur per week werkzaam zou zijn geweest.
Getuige [getuige 2] is uitvoerder van Bouwcombinatie [bedrijf 2 onderdeel 5] . Dit bedrijf hield zich bezig met de nieuwbouw van het [bedrijf 2 onderdeel 2] in Schiedam. Aan getuige [getuige 2] is door de SIOD een foto van [medeverdachte 2] getoond. Hij verklaart dat hij haar nooit gezien heeft. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij werkzaam is geweest bij de nieuwbouw van het [bedrijf 2 onderdeel 2] , dat hij vijf dagen per week op de werkvloer aanwezig was en dat er van [bedrijf 3] schoonmakers, bouwhulpen en één keetjuffrouw rondliepen.
De keetjuffrouw was een jaar of twintig, zij was de dochter van de oudste heer van [bedrijf 3] en werkte vijf dagen per week. Hem wordt door de SIOD een foto van [medeverdachte 2] getoond waarop hij aangeeft dat zij niet de keetjuffrouw is die met [bedrijf 3] meekwam.
Bewijsoverweging ad 5 en 6
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het ten laste gelegde urenbriefje onjuist en dus vals is opgemaakt. Niet alleen acht de rechtbank het bijzonder onaannemelijk dat [medeverdachte 2] naast haar fulltime dienstverband als administratief medewerker bij [bedrijf 8] in week 39 van 2008 68 uur gewerkt zou hebben op het bouwproject [bedrijf 2 onderdeel 2] . Maar ook is niet aannemelijk dat [medeverdachte 2] niet zou worden herkend door de uitvoerders van het project bij het [bedrijf 2 onderdeel 2] als zij daar gedurende een lange periode gewerkt zou hebben. Nu twee uitvoerders van voornoemd project haar niet op foto’s hebben herkend, terwijl zij volgens de bij de doorzoeking aangetroffen urenbriefjes meer dan fulltime bij het [bedrijf 2 onderdeel 2] werkzaam zou zijn geweest, kan de rechtbank tot geen andere conclusie komen dan dat deze urenbriefjes vals zijn.
Ad 8, 9 en 10: Urenbriefjes van [naam 1] en [naam 2]
Tijdens het onderzoek zijn door [bedrijf 2 onderdeel 7] geleverde urenbriefjes vergeleken met de doorslagen van urenbriefjes die tijdens de doorzoeking bij [bedrijf 1] zijn aangetroffen. Dit betreffen onder meer de volgende briefjes:
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 47 van 2009, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] , parkeergarage, keetschoonmaak, waarop staat vermeld dat [naam 1] met [BSN 4] in die week van maandag t/m donderdag 4 uur per dag werkzaamheden heeft verricht met een doorslag van een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 3] Schoonmaak van week 47 van 2009, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] waarop voornoemde naam en BSN zijn witgemaakt;
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 06 van 2010, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] , met daarop vermeld dat [naam 2] , [BSN 5] , in die week van maandag t/m donderdag 8 uren per dag heeft g4ew7erkt met een doorslag van een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 6 van 2010, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] waarop voornoemde naam en BSN zijn witgemaakt;
  • een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 37 van 2009, gericht aan [bedrijf 2] met daarop vermeld dat [naam 2] , [BSN 6] in die week van maandag t/m donderdag 8 uren per dag heeft gewerkt met een doorslag van een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 37 van 2009, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] waarop voornoemde naam en BSN zijn witgemaakt.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij als uitvoerder werkzaam was bij [bedrijf 2 onderdeel 7] en dat hij als hoofduitvoerder werkzaam was op het project [plaats 3] te Amsterdam. Hij heeft voorts verklaard dat [naam 2] ongeveer een jaar werkzaam is geweest op dit project en dat hij de schaftkeet schoonmaakte. [getuige 1] weet niet of [bedrijf 3] een tewerkstellingsvergunning voor [naam 2] had aangevraagd. [naam 2] heeft verklaard in 2009/2010 negen maanden voor [bedrijf 3] bij [bedrijf 2] bij het Centraal Station te hebben gewerkt. Ook [naam 1] heeft verklaard voor [bedrijf 3] werkzaamheden te hebben verricht.
Tijdens eerdergenoemde doorzoeking zijn twee met de had opgestelde briefjes gevonden. Hierop staat het volgende vermeld:
- [bedrijf 9] , euro 3.100,00, BTW verlegd, 31-12-08, boekstuk 290 en
- [bedrijf 10] , 2008, nota euro 5.040,00 BTW verlegd, 31 -12 2008, boekstuk 287.
Uit onderzoek in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is het volgende gebleken. Onder dossiernummer [nummer 1] heeft de vennootschap onder firma [bedrijf 9] ingeschreven gestaan. [naam 2] was sinds 1 december 2008 vennoot van deze onderneming.
Daarnaast heeft onder dossiernummer [nummer 2] voor rekening van [naam 1] de eenmanszaak
[bedrijf 10] geregistreerd gestaan. Voorts heeft onder dossiernummer [nummer 3] voor rekening van [naam 1] eenmanszaak [bedrijf 10] geregistreerd gestaan van 03-05-2010 tot 24‑11-2010.
Op 5 oktober 2010 heeft [medeverdachte 3] gebeld met een zekere [naam 3] . [naam 3] zegt ‘ [medeverdachte 3] luister eens [naam 4] heeft hier mijn naam opgeschreven., nu.. mijn papier ... (stilte) ... je weet van de beperkingen af! (...) Mijn naam moet nergens in voorkomen.’ [medeverdachte 3] antwoord ‘ja goed... de telefoons worden afgeluisterd. We bespreken het later wel.’
Op 3 november 2011 heeft [medeverdachte 3] gebeld met [verdachte] . [medeverdachte 3] vraagt wie er wordt opgehaald en [verdachte] stelt voor om daar [naam 5] in te zetten. [medeverdachte 3] zegt ‘ja, dat is geen probleem. maar dinges ... [naam 5] heeft geen dinges’ [verdachte] zegt ‘daar vragen ze wel om he normaal, waarop [medeverdachte 3] antwoordt ‘ja... we zitten er op te wachten joh... al een paar dagen ... was al gekomen maar komt opnieuw (...) ik zou zeggen ga niet onnodig risico lopen’.
Bewijsoverweging ad 8,9 en 10
De rechtbank acht bewezen dat de doorslagen niet meer overeenkomen met de originele briefjes. Op deze doorslagen zijn immers de Burgerservicenummers, voorletters en namen van de werknemers witgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat met het wit maken van de namen [naam 1] en [naam 2] op voorgaande briefjes, deze niet langer conform de waarheid zijn opgemaakt en daarmee vals zijn. In dat verband geldt tevens dat dit juist personen betroffen van Bulgaarse nationaliteit waarvoor een aparte tewerkstellingsvergunning vereist was en welke is geweigerd.
Met de rechtbank - en anders dan de raadsman - is het hof van oordeel dat het wit maken van gedeelten van urenbriefjes en het vervolgens opnemen van deze urenbriefjes in de bedrijfsadministratie onder voormelde omstandigheden wel degelijk valsheid in geschrifte oplevert. Daartoe overweegt het hof dat op basis van het dossier aannemelijk is dat de BSN-nummers, de voorletters en de namen van de werknemers doelbewust wit zijn gemaakt om zo te voorkomen dat aan het licht zou komen dat deze personen ofwel zonder tewerkstellingsvergunning werk hadden verricht dan wel dat zij uitkeringsfraude pleegden.
Het hof sluit zich voorts aan bij de navolgende motivering van de rechtbank en neemt deze motivering over als de zijne.
Bewijsbestemming met betrekking tot alle urenbriefjes(p. 13 e.v.)
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat de urenbriefjes deel uitmaakten van de bedrijfsadministratie, ten behoeve van controle door de accountant, met als doel de fiscale verantwoording. De Hoge Raad heeft bepaald dat een bedrijfsadministratie in haar geheel wordt aangemerkt als een samenstel van geschriften bestemd om tot het bewijs van het daarin vermelde te dienen. Het opnemen van valse urenbriefjes in die bedrijfsadministratie kan derhalve worden bewezen verklaard als het valselijk opmaken van een geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering(naar het hof begrijpt: het Wetboek van Strafrecht)
. Zulks is alleen al het geval gelet op de fiscale verantwoording, waar verdachte over verklaard heeft.
Daderschap rechtspersoon/feitelijk leidinggeven
Gezien het feit dat de gedragingen hebben plaatsgehad in de sfeer van de rechtspersoon kunnen deze redelijkerwijs worden toegerekend aan de rechtspersoon [bedrijf 1] . Ter zitting heeft [verdachte] aangegeven dat hij de baas is van [bedrijf 3] Schoonmaak. [verdachte] was aldus bevoegd en gehouden maatregelen te nemen ter voorkoming van de strafbare gedragingen, aangezien hij de bevoegdheid had instructies aan medewerkers te geven. [verdachte] heeft echter niet alleen aanvaard dat de strafbare gedragingen zich zouden voordoen, maar hij heeft deze bovendien welbewust en opzettelijk bevorderd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte, in tegenstelling tot zijn verklaring bij de rechtbank, verklaard dat de tenlastegelegde urenbriefjes naar waarheid zijn ingevuld. Gelet op het hiervoor overwogene staat echter vast dat dat niet het geval is. De verdachte was degene die met de – in strijd met de waarheid – ingevulde urenbriefjes bij de opdrachtgevers langsging en deze door hen liet tekenen. Gelet op het beschikkings- en aanvaardingscriterium, in het licht van de functie van de verdachte binnen [bedrijf 1] , acht het hof bewezen dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het plegen van valsheid in geschrifte door deze vennootschap.
Ten aanzien van feit 2 primair
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij primair aangevoerd dat geen sprake is geweest van uit misdrijf afkomstige gelden. De rechtbank is tot deze conclusie gekomen op basis van een theoretische omzetberekening die is gebaseerd op onjuiste gegevens en aannames. Er is geen sprake geweest van handelen in strijd met de strafrechtelijke bepalingen van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en dus is ook geen sprake geweest van gelden afkomstig uit fiscale fraude. Subsidiair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat de van misdrijf afkomstige gelden zijn vermengd met legale vermogensbestanddelen, verkregen uit de reguliere bedrijfsvoering.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en sluit zich daartoe allereerst aan bij de navolgende motivering van de rechtbank. Het hof neemt deze motivering over als de zijne, met daarbij de kanttekening dat ook indien met de door de verdediging naar voren wordt gebrachte correcties rekening wordt gehouden zonder meer sprake is van het verzwijgen van een zodanige omzet en een daarmee samenhangend fiscaal nadeel dat het hierna in de bewezenverklaring opgenomen witwasbedrag hieruit kan worden gegenereerd.

1.Van misdrijf afkomstige gelden: fiscale fraude(p. 14 e.v.)

De onderzoeksresultaten in het dossier bieden direct bewijs voor door fiscale fraude gegenereerde gelden. De Belastingdienst heeft boekenonderzoeken gedaan naar onjuiste belastingaangiftes bij [bedrijf 3] , [bedrijf 4] , [bedrijf 1] , [bedrijf 7] en [bedrijf 8] , later genaamd [bedrijf 8] .
Uit deze concept rapportages van de Belastingdienst komt naar voren dat voormelde bedrijven een gezamenlijke administratie voerden op hetzelfde adres. In deze gezamenlijke administratie waren niet nader naar een specifiek bedrijf verwijzende laplijsten aangetroffen met in het totaal 15.822 adressen waar de ramen gelapt werden. Door de Belastingdienst is een theoretische omzet berekend voor voornoemde bedrijven bij elkaar. Uit de concept rapportage van de Belastingdienst d.d. 15 juni 2011 blijkt van een aanzienlijk bedrag aan omzetverzwijging, hetgeen heeft geresulteerd in een dito (definitieve) correctie en naheffing. De Belastingdienst berekent de verzwegen omzet uit de particuliere glasbewassing over de jaren 2007-2010 op een bedrag van € 7.293.621. De bespaarde belasting als gevolg van de verzwegen omzet uit particuliere glasbewassing voor voornoemde bedrijven bij elkaar wordt door de Belastingdienst berekend op € 2.538.662. Gelet op de hierboven aangehaalde (concept) rapporten van de Belastingdienst was het handelen van voornoemde ondernemingen apert in strijd met de strafrechtelijke bepalingen van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
In dit kader overweegt de rechtbank dat ook vermogensbestanddelen waarover men de beschikking heeft doordat belasting is ontdoken, kunnen worden aangemerkt als ‘voorwerpen afkomstig van enig misdrijf’. Deze gelden, die zijn verkregen door de fiscale fraude, kunnen zodoende worden aangemerkt als ‘van misdrijf afkomstig’ in de zin van 420bis Sr.
Vervolgens doet zich de omstandigheid voor dat de gelden, die zijn verkregen door middel van -kort gezegd- de fiscale fraude, zijn vermengd met de op zichzelf legale vermogensbestanddelen, verkregen uit de reguliere bedrijfsvoering. Deze door criminele activiteiten gegenereerde vermogensbestanddelen laten zich, na de ontstane vermenging, niet meer individualiseren. Dienaangaande is van belang dat onder omstandigheden bepaalde gedragingen niet als witwassen kunnen worden aangemerkt. Daarbij kan onder meer aan de volgende omstandigheden betekenis worden toegekend:
  • een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
  • een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
  • een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
  • een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.

Deze uitzonderingen doen zich in de onderhavige strafzaak echter niet voor: integendeel. De criminele gelden vertegenwoordigden een aanzienlijk bedrag. Dat hier sprake moet zijn van een aanzienlijke waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel, acht de rechtbank op basis van voornoemde fiscale rapportages zonder meer aannemelijk. Er is voorts sprake geweest van vermenging met een hoge frequentie en gedurende een zeer lange periode. Deze vermenging had aldus geen incidenteel, maar een structureel karakter. Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat het gehele vermogen van de ondernemingen door die vermenging aangemerkt dient te worden als - middellijk of onmiddellijk — van misdrijf afkomstig.

2.Witwashandelingen

Vervolgens dient te worden vastgesteld in hoeverre er handelingen zijn verricht met betrekking tot die gelden, in de zin van art. 420bis Sr. Daarbij gaat het om de ‘witwasgedragingen’: het verwerven, voorhanden hebben, overdragen en/of omzetten van uit misdrijf verkregen gelden.

In de periode 1 januari 2007 tot en met 3 november 2010 hebben er verschillende transacties
plaatsgevonden. De Financial Intelligence Unit (FIU) van de dienst I-pol van het Korps
Landelijke Politie Diensten (KLPD) heeft de transacties verwerkt in een Excel-bestand. Uit
dit Excel-bestand blijkt dat [medeverdachte 1] in deze periode € 32.721 heeft overgemaakt naar het
buitenland. [verdachte] heeft in dezelfde periode € 75.253 overgemaakt naar het buitenland en
[medeverdachte 4] heeft € 30.767 overgemaakt naar het buitenland. In totaal is er door [verdachte] , [medeverdachte 1]
en [medeverdachte 4] gezamenlijk € 138.741 overgeboekt naar het buitenland.
[naam 6] heeft verklaard dat hij een paar weken voor de doorzoeking in het pand [adres 2] voor [verdachte] geld naar Turkije heeft overgemaakt. Hij verklaart daarover dat ze samen naar de bank op Centraal Station gingen, dat [verdachte] hem vroeg om zijn rijbewijs, dat hij een formulier heeft ondertekend dat door [verdachte] was ingevuld en dat [verdachte] dit formulier met een stapel bankbiljetten aan de bankmedewerker heeft gegeven. Voorts verklaart hij dat hij hier € 20 voor heeft gekregen en dat [verdachte] , toen het geld gestort was, een persoon belde en deze persoon vroeg om naar de bank te komen
om ook geld over te maken.
Anders dan door de verdediging is betoogd ziet het hof geen reden de berekening door de Belastingdienst van het totaalbedrag aan verzwegen omzet terzijde te schuiven. De laplijsten zijn aangetroffen op het gezamenlijke bedrijfsadres van de ondernemingen van de verdachte en zijn medeverdachten. Door
de Financiële Inlichtingen en Opsporingsdienst zijn 319 personen (te relateren aan de op de laplijsten genoteerde adressen) aangeschreven, waarvan ongeveer de helft heeft gereageerd. Daarbij heeft nagenoeg iedereen bevestigd dat sprake was van glasbewassing. Het hof acht voorts van belang dat
op de handen of armen van de als glazenwassers werkzame Bulgaren nummers stonden geschreven
die overeenkomen met de huisnummers van adressen op de verschillende laplijsten. Op grond van het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte en zijn medeverdachten, middels hun vennootschappen en/of eenmanszaak, op grote schaal glasbewassingen hebben laten uitvoeren bij particulieren, en deze omzet niet hebben verantwoord in de (jaarrekeningen bij de) belastingaangiften. Het verweer dat is uitgegaan van een te grote frequentie van glasbewassing per jaar, faalt nu op de flyer van [bedrijf 7] staat vermeld dat glasreinigers van [bedrijf 7] (iedere maand, handmatig gewijzigd in) elke zes weken terugkomen om te zemen. De enkele omstandigheid dat slechts een deel van de uit de laplijsten te herleiden particulieren door de FIOD is benaderd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen nu gesteld noch gebleken is dat deze groep niet representatief is voor de totale groep.
Het hof acht gelet op de hiervoor genoemde overboekingen naar het buitenland alsmede de (ook hierna te bespreken) methodiek en het patroon van handelen voorts aannemelijk dat ook in de jaren voorafgaande aan het jaar dat de laplijsten zijn aangetroffen (bij de doorzoeking), op grote schaal glasbewassingen zijn uitgevoerd bij particulieren zonder deze omzet te verantwoorden. Het hof voegt daar nog aan toe dat ook indien (voor bepaalde jaren) wordt uitgegaan van een lager bedrag aan verzwegen omzet dan de berekende € 7.293.621 ook dan – zoals hiervoor reeds overwogen – een substantieel bedrag resteert aan verzwegen omzet en daarmee samenhangend fiscaal nadeel welke ruimschoots het bedrag aan witgewassen gelden overtreft.
Het hof is – evenals de rechtbank – van oordeel dat de gedragingen als voornoemd kunnen worden aangemerkt als witwasgedragingen. Anders dan de rechtbank is het hof echter van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de handelingen van de verdachte en zijn medeverdachten op 30 augustus 2009 in het casino gericht waren op het verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen waar zij op dat moment het casino mee betraden en uiteindelijk ook weer mee verlieten. Dit brengt met zich dat het hof bewezen acht dat door de verdachte en zijn medeverdachten tezamen en in vereniging een bedrag van in totaal € 138.74 is witgewassen.
Gewoontewitwassen
Ten aanzien van de vraag of dit witwassen dient te worden aangemerkt als gewoonte in de zin van artikel 420ter Sr acht het hof de inhoud van de navolgende tapgesprekken van belang.
Op 27 september 2010 is [verdachte] gebeld door een onbekende vrouw en komt [medeverdachte 1] aan de lijn. [medeverdachte 1] zegt: maarre… de zaken in Turkije staan er slecht voor… er is 32,5 nodig… oom Ahmet… [naam 7] heeft gebeld… en oom of Hasan hebben totaal geen inzicht van hoe de rekeningen zijn… [verdachte] antwoord: ‘Weet ik…. ik het ook [naam 7] gezegd.. heb gezegd van zie de directeur… wordt totaal niet om verantwoording gevraagd.. want ik zag de directeur ook 50 aan deze en 100 aan gene geven en niet eens wachten op wisselgeld…. Dat daaruit dus wel blijkt dat je niet weten kan wat of hoed.. [medeverdachte 1] : .. verder .. oom is ook niet op de hoogte van de cheques en zo … zei tegen mij dat het iets van 7,5 was.. blijkt het 15. [naam 7] zei dat oom van niets wist.. [medeverdachte 1] : Hoe doen we het dan met de cheques vandaag .. hoe laat gaat oom morgen weg? .. Gaat de goede man zonder geld of wat? Ik heb al 6,5 aan oom [naam 8] gegeven.. heb hem gevraagd het naar Turkije overgeboekt te krijgen… lukt me ook wel voor morgen… iets van 15 te geven.. maar dat is geen oplossing.. en we hebben in het weekend ook een grote behoefte.. Ik zal mijn best doen om het te dichten maar mijn oom. er is ook geen goed overzicht van de uitgaven van de directeur weet je. [verdachte] zegt verderop in het gesprek: weet je wat de directeur heeft gedaan…
de directeur kocht ene auto van 24 miljard op krediet toen hij aan ons hotel begon… moet toch in termijnen betaald worden.. . en daarom moet je [naam 7] ermee belasten… die is de dokter.. en als [naam 7] de controle krijgt over alles… zul je zien dat er zich ook geen fouten meer kunnen voordoen.
Op 28 september 2010 heeft [verdachte] gebeld met [bedrijf 3] en spreekt met [medeverdachte 3] . [verdachte] zegt: ‘ik ben nu zit in Schiphol. Ik hebbe die geld uuhh die wat hebbe die familie geef mijn ik hebbe een uhh tienduizend achthonderd euro in me zak. Ik mag niet meer tienduizend euro meenemen en ik heb die mij vliegtuig is weg. Ik zitte nu Schiphol.
Op 28 september 2010 heeft [medeverdachte 1] gebeld naar [verdachte] . [verdachte] zegt dat hij niet kon gaan omdat hij op Schiphol is aangehouden. Waarom vraagt [medeverdachte 1] . Middels ene hond hebben zij gevonden dat ik veel geld op zak had daarom mocht ik niet gaan zegt [verdachte] . [medeverdachte 1] vraagt hoeveel oom bij zich had. [verdachte] zegt dat hij ‘10950’ bij zich had. [medeverdachte 1] zegt dat hij nog tegen hem gezegd heeft dat hij niet zo veel geld mee moet brengen. Als je controle post voorbij bent en jij heb meer dan 10 duizend bij je dan wordt het in beslag genomen omdat je niet gemeld heb, jij hebt namelijk meldingsplicht zegt [verdachte] . [medeverdachte 1] vraagt wat hij nu gaat doen. ‘Ik heb geld weer teruggekregen en ga de avondvlucht van acht uur nemen’ zegt oom. ‘Joh zij hebben invallen gedaan weet je, onze situatie is nogal slecht. Ik wil ermee zeggen dat de situatie hier ook niet best is’. [verdachte] zegt: ‘als [naam 13] met de auto komt moet hij alleen komen. Hij moet niks mee brengen… Hij moet niet meer dan vijf zes duizend brengen.. Niet meer dan zeven duizend mee brengen…’.
Op 28 september 2010 belt [medeverdachte 1] naar oom [naam 8] . [naam 8] vraagt waar wordt gedingest op het vliegveld. [medeverdachte 1] legt uit dat tegenover aankomsthal 3 een Western-Union is dan wel binnen de tax‑freezone: [medeverdachte 1] zegt dat je 5 lira per 500 lira betaalt om grotere coupures te verkrijgen. [medeverdachte 1] vraagt wat oom heeft gedaan en of hij dat wat ie gisteren (onverstaanbaar) heeft gekregen reeds heeft verstuurd ‘Neen’, zegt [naam 8] . [medeverdachte 1] : ‘en in Turkije zitten we in het rood he’. [naam 8] : ‘je oom heeft gisteren namens jou gesproken en gezegd van ‘ga maar naar [naam 15] (fonetisch) en leen maar van hem, dan zal ik morgen wel teruggeven’.
Op 7 oktober 2010 om 19:26 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door [verdachte] . [medeverdachte 1] zegt: ‘.. ben zowel hier als wel in Turkije druk in de weer... acceptgirokaarten en dergelijke. Gisteravond is de computer gekomen en [naam 16] (fon.) wil dat ik de rest van het geld, nog 2500, betaal.. .Was toch 5 duizend.. En [naam 19].. heb ik ook 4 duizend teruggeven.. Ja... en ik zei tegen [naam 17].. heb 2 a 3 duizend gegeven vanwege de tijdelijke problemen die [bedrijf 3] heeft.. ik heb [naam 18] (fonetisch) 4 duizend gegeven.. De apparaat van oom [naam 8] is gearriveerd.. die ze hadden gekocht .. toen hebben we 10 duizend ergens van geleend en daarna gegeven.. En ik heb onverstaanbaar.. gegeven zodat ze naar Turkije kunnen en dan in een chique hotel…’
Op 9 oktober 2010 heeft [medeverdachte 1] gebeld met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] zegt dat hij net met oom [verdachte] heeft gesproken en dat oom [verdachte] nog steeds geen geld heeft gekregen op zijn rekening. [medeverdachte 1] zegt dat hij de wijk niet zomaar kan verlaten om naar kantoor te gaan. [medeverdachte 1] zegt verder dat als hij dit bedrijf naar de dag van vandaag heeft weten te brengen dat enkel en alleen komt doordat hij precies weet en volgt wat er reilt en zeilt in de administratie en op de rekeningen en links en rechts en dat hij zich van alles bewust is. Even later zegt hij ‘Luister... daar is 2500 in de ene plastic tasje... en 1500 in het andere.’
Op 13 oktober 2010 wordt [medeverdachte 1] gebeld door [naam 8] . [naam 8] zegt: ‘de vriend gaf zijn paspoort aan mij waarna ik ben gegaan en het heb geregeld, hij kwam zelf niet mee (hahaha) en ik heb het voor deze keer zo gedaan. .. ik heb de paspoort van een vriend meegenomen en de man zei dat het voor deze ene keer wel kon maar normaal niet kan. [medeverdachte 1] vraagt aan [naam 8] : stuurt hij het? Heeft hij een limiet? .. de plaats waarvan je het hebt verstuurd., geen problemen met limieten enzo he. . . [naam 8] antwoordt: je belt van tevoren waarna zij het regelen en als je dan vervolgens langsgaat wordt het meteen verzonden.
[medeverdachte 1] zegt: ‘laten we het anders morgen weer op die wijze doen joh. Heb je namen? Heb je mannen? [naam 8] antwoord: okee,.. ik zal dan bellen zodat het geregeld kan worden.. dan kunnen we daarna erheen. [medeverdachte 1] zegt tenslotte in het Koerdisch: ‘ik zal je mijn andere nummer geven, hierna moet je mij daarop bellen, niet op dit nummer.
Op diezelfde dag om 23:17 uur belt [medeverdachte 1] naar [naam 9] . [medeverdachte 1] zegt: ‘maarre... ik kan dat van jou enkel in 50jes geven. [naam 9] zegt: waarom [medeverdachte 1] .. waarom waarom... [medeverdachte 1] (lacht) en zegt: slechts die 10 van mij kon groter gemaakt worden, .. dus.. helaas.., dat van jou was enkele in 50jes mogelijk.. ‘Verderop in het gesprek zegt [medeverdachte 1] : ‘wat had ikje gezegd? 5 in totaal he.. heb je anderhalf gegeven dus nog drieënhalf? [naam 9] antwoordt.. eeh.. anderhalf…neen.. 1 en 6 honderd.. en vijftig.. zeg maar zestienhonderd.. [medeverdachte 1] zegt: 1600. [naam 9] antwoordt: ik heb 1650. [medeverdachte 1] zegt: dan geeft ikje nog 3350.. Yes?... en je neemt 10 papiertjes voor mij mee..’ [naam 9] antwoordt: ‘en als ik gepakt wordt? [medeverdachte 1] zegt: ik zal rond half acht langsrijden bij je. .. Genoeg of niet ? Als het niet genoeg is geef je een belletje vanuit Turkije, vul ik het wel aan.. ‘
Op 18 oktober 2010 is [medeverdachte 1] gebeld door [naam 19]. [naam 19] zegt dat hij 950 heeft in coupures van 10 en 20 en vraagt of [medeverdachte 1] dat kan wisselen in S0jes. [medeverdachte 1] zegt dat hij er anders wel 500 van zal maken. [medeverdachte 1] zegt dat ze ook naar Amsterdam kunnen. [naam 19] legt uit dat zijn broer [naam 20] naar Turkije gaat morgenochtend, dat hij de rest al in S0jes heeft en dus nu nog met deze 950 zit. [naam 19] vraagt of [medeverdachte 1] er niet 1000 van kan maken en dan 2x500 of alles in vijftigjes. [medeverdachte 1] zegt dat het geen probleem is. [naam 19] zegt dat ie het wel snel moet hebben. [medeverdachte 1] zegt dat hij vannacht zal langsgaan bij [naam 19]. Uiteindelijk wordt afgesproken dat [naam 19] meteen naar kantoor komt.
Op 1 november 2010 heeft [medeverdachte 1] naar [naam 10] gebeld. [medeverdachte 1] zit in Turkije. Desgevraagd komt [verdachte] aan de lijn. [medeverdachte 1] zegt dat [naam 10] gisteravond geld heeft overgemaakt maar dat niet toereikend is en zij dringend 10 duizend nodig hebben. [verdachte] zegt dat hij zal kijken hoe het er voor staat en zegt dat [naam 17] er niet is, dat haar auto niet wilde starten en zij nu daarheen is.
Gelet op de inhoud van deze gesprekken en gelet ook op de duur van de periode en de frequentie waarmee de transacties naar het buitenland plaatsvonden, leidt het hof – evenals de rechtbank – af dat de verdachte en zijn medeverdachten bij het plegen van de afzonderlijke witwashandelingen methodisch en routinematig te werk gingen. Het hof is dan ook van oordeel dat van gewoontewitwassen sprake was.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde bepleit. Daartoe heeft hij primair aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van valsheid in geschrifte en het medeplegen van (gewoonte)witwassen. Derhalve dient hij ook vrijgesproken te worden van deelname aan een criminele organisatie dat als doel heeft het plegen van valsheid in geschrifte en het witwassen van geld.
Subsidiair heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat sprake was van een aanwijsbaar gestructureerd samenwerkingsverband. Natuurlijk zullen in de administratie van de verdachte en zijn medeverdachten onbewust fouten zijn gemaakt, maar dat is nooit gebeurd met de bedoeling om in georganiseerd verband misdrijven te plegen. De getapte gesprekken dienen gezien te worden in het licht van de familieband die de verdachte en zijn medeverdachten deelden. In hun cultuur helpt men elkaar in zakelijk opzicht daar waar mogelijk.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat op basis van alle onderzoeksbevindingen kan worden vastgesteld dat in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 november 2010 sprake is geweest van een criminele organisatie. De verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , en de inmiddels onherroepelijk veroordeelde [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben deelgenomen aan een samenwerkingsverband dat duurzaam was en een zekere structuur had. De criminele organisatie heeft zich bezig gehouden met het witwassen van gelden.
Het hof verwijst in dit verband ook naar de overwegingen en bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2.
Voorts sluit het hof zich aan bij de navolgende motivering van de rechtbank. Het hof neemt deze motivering over als de zijne.
Individuele rollen(p. 21 e.v.)
Binnen de organisatie vervulde iedere deelnemer gedurende een langere tijd en structureel zijn eigen rol dan wel taak.
[verdachte] had in het geheel een leidinggevende taak. Hij gaf leiding aan [bedrijf 1] , daarnaast gaf hij, weliswaar niet op papier, maar wel in de praktijk, leiding aan [bedrijf 8] . [medeverdachte 4] heeft hieromtrent verklaard dat hij nagenoeg niets over zijn eigen bedrijf wist en dat alles werd geregeld door [verdachte] en [medeverdachte 3] . [verdachte] was zijn enige opdrachtgever. [medeverdachte 4] verrichte opruim- en sloopwerkzaamheden in de bouw en maakte ook ramen schoon. Ook verklaart hij dat hij in loondienst bij [verdachte] heeft gewerkt, dat een zekere [naam 21] eerst bij [bedrijf 3] had gewerkt, maar dat hij deze werknemer later in dienst heeft genomen, omdat [verdachte] dat zei. Verder verklaart hij nog dat de naam van de onderneming door [verdachte] was bedacht, dat [verdachte] had gezegd dat hij er een BV van ging maken, dat het een familiebedrijf was en dat er werd samengewerkt. [medeverdachte 4] had volledig vertrouwen in [medeverdachte 3] en [verdachte] . Ook naar buiten toe presenteerde [verdachte] zich als directeur van [bedrijf 3] en deed hij contractbesprekingen met aan te nemen werknemers, ook wanneer dit ging om personeel voor [bedrijf 8] .
Ook [medeverdachte 1] was één van de leidinggevenden. Hij was op papier, maar ook in de praktijk, leidinggevende van [bedrijf 7] . [bedrijf 7] voerde samen met [bedrijf 8] en [bedrijf 3] een gezamenlijke administratie op hetzelfde adres en was mede instrumenteel voor het genereren van de omzet uit de illegale glasbewassing. Dat [medeverdachte 1] een belangrijke rol in de organisatie had blijkt ook uit de navolgende telefoongesprekken, waaruit kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] opdrachten geeft en beslissingen neemt aan anderen onder meer omtrent aan te nemen opdrachten en het doen van uitbetalingen. Ook blijkt dat hij de onderneming op zijn duimpje kent.
Op 27 september 2010 wordt [medeverdachte 1] gebeld door een onbekende man. Deze vraagt wie hij morgen moet ophalen. [medeverdachte 1] zegt dat hij niet tevreden is met [naam 4] en zal gaan uitkijken naar een ander. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat oom morgen naar Turkije gaat en dat de man morgenochtend zoveel geld moet geven als mogelijk is.
Op 30 september 2010 belt [medeverdachte 1] met een zekere [naam 22] van een reisbureau. Kennelijk hebben twee dames op naam van [bedrijf 7] tickets geboekt en de man vraagt of die geannuleerd zijn. [medeverdachte 1] weet hier niets vanaf en zegt dat de tickets pas dinsdag betaald kunnen worden omdat zij maandag, op de officiële betaaldag, betalingen moeten verrichten, in ieder geval van de glazenwassersvrienden die officieel uitbetaald moeten worden.
Op 1 oktober 2010 belt [medeverdachte 1] met [verdachte] , die in Turkije is, waarbij [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 1] om het werk van [naam 17] te controleren en [medeverdachte 1] antwoordt: “We doen en regelen alles”. [verdachte] hoeft zich geen zorgen te maken.
Op 2 oktober 2010 belt [medeverdachte 1] met een onbekende man. [medeverdachte 1] vraagt of de man de boekhouding van de mensen al heeft gedaan. Vervolgens gaat het gesprek over het uitbetalen van salarissen. De onbekende man vraagt of hij met het geld dat vandaag is ingezameld de rest kan uitbetalen. [medeverdachte 1] zegt ‘kom jij nou eerst even met mij praten. Doe daarna je boekhouding daarna kijken wij of wij kunnen uitbetalen.’
Op 5 oktober 2010 belt [medeverdachte 1] met een onbekende man. [medeverdachte 1] zegt dat de man erheen moet gaan, een grove schatting moet maken en offerte moet uitbrengen dan dat naar [medeverdachte 1] moet brengen en [medeverdachte 1] dan een factuur kan opmaken op basis van die offerte.
Op 14 oktober 2010 belt [medeverdachte 1] met een zekere [naam 11] . [naam 11] zegt dat [naam 12] hem in the middle of nowhere heeft afgezet en dat er al glazenwassers aan het werk zijn op de straat waar hij is aangekomen. [medeverdachte 1] antwoord dat [naam 11] gewoon door moet gaan met het werven van klanten.
Op 9 oktober 2010 belt [medeverdachte 1] met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] geeft aan dat hij dit bedrijf naar de dag van vandaag heeft weten te brengen enkel en alleen komt omdat hij precies weet en volgt wat er reilt en zeilt in de administratie en op de rekeningen en links en rechts, en dat hij zich bewust is van alles.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben voorts een actieve en leidende rol gespeeld bij het witwassen van de gelden.
Zij hebben personen opdracht gegeven geld naar het buitenland over te maken. Zij hebben ook personen opdracht gegeven om contant geld naar het buitenland te vervoeren. Een deel van het geld is in Turkije terecht gekomen. [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben overleg gehad over de wijze waarop dat geld werd uitgegeven.
[naam 17] heeft als boekhoudster de administratie verwerkt van zowel [bedrijf 1] , [bedrijf 8] , als [bedrijf 7] . Zij onderhield ook de contacten met de Belastingdienst. [medeverdachte 4] heeft hierover verklaard dat zijn administratie werd gedaan door [medeverdachte 3] . Zij regelde alle papieren, de belastingen en ook de uitbetalingen van lonen. Zij had ook de bankpas van het bedrijf. [medeverdachte 4] verklaart voorts dat [medeverdachte 3] hem factureerde voor haar hulp en dat zij dan ook de betaling regelde. [naam 17] had als boekhoudster een cruciale rol in de organisatie.
[medeverdachte 4] was in de praktijk nauwelijks betrokken bij de bedrijfsvoering. Hij was enkel op naam eigenaar van [bedrijf 8] . Hij had geen actieve organiserende rol, maar lijkt, zo kan uit zijn eerder aangehaalde verklaring worden afgeleid, enkel opdrachten van anderen te hebben uitgevoerd. Hij heeft geld witgewassen, maar geen mensen aangestuurd om dit te doen.
Gelet op het vorengaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een criminele organisatie die zich bezig hield met het (gewoonte)witwassen van gelden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
[bedrijf 1] op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 november 2010 te [plaats 1] , [gemeente] en in Nederland, haar bedrijfsadministratie, - zijnde telkens een samenstel van geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - heeft vervalst, immers heeft [bedrijf 1] valselijk in die bedrijfsadministratie urenbriefjes, te weten onder meer:
1. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 4 van 2008, gericht aan [bedrijf 2] (Dzk-68.04, pg 1394) en
2. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 4 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 1] (Dzk-102.03, pg 1442) en
3. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 8 van 2008, gericht aan Strukton ( [bedrijf 2 onderdeel 2] ) (Dzk-84.04, pg 1426) en
4. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 31 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 3] (Dzk-225.03, pg 1645) en
5. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 39 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 4] (Dzk-233.03, pg 1655) en
6. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 39 van 2008, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 5] (Dzk-234.03, pg 1658) en
8. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 47 van 2009, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] (Dzk-140.01, pg 1462 en Doc 27.01, pg 867) en
9. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 06 van 2010, gericht aan [bedrijf 2 onderdeel 6] (Dzk-168.01, pg 1448 en Doc 15.01, pg 855) en
10. een urenbriefje afkomstig van [bedrijf 1] van week 37 van 2009, gericht aan [bedrijf 2] (Dzk-111.01, pg 1451 en Doc 21.01, pg 861)
opgenomen en geboekt en verwerkt, bestaande die valsheid daarin dat
Ad 1 op het urenbriefje is vermeld dat [verdachte] , [BSN 1] , in week 04/2008 in totaal 35 uren heeft gewerkt; en
Ad 2 op het urenbriefje is vermeld dat [verdachte] , [BSN 1] , in week 04/2008 in totaal 24 uren heeft gewerkt; en
Ad 3 op het urenbriefje is vermeld dat [verdachte] , [BSN 1] , in week 08/2008 in totaal 8 uren heeft gewerkt; en
Ad 4 op het urenbriefje is vermeld dat [medeverdachte 1] , BSN [BSN 2] , in week 31/2008 in totaal 46 uren heeft gewerkt; en
ad 5 op het urenbriefje is vermeld dat [medeverdachte 2] , BSN [BSN 3], in week 39/2008 in totaal 23 uren heeft gewerkt; en
ad 6 op het urenbriefje is vermeld dat [medeverdachte 2] , BSN [BSN 3], in week 39/2008 in totaal 40 uren heeft gewerkt; en
ad 8 op het urenbriefje de naam van [naam 1] is witgekalkt en doorgehaald; en
ad 9 op het urenbriefje de naam van [naam 2] is witgekalkt en doorgehaald; en
ad 10 op het urenbriefje de naam van [naam 2] is witgekalkt en doorgehaald,
zulks telkens met het oogmerk om dat samenstel van geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2 primair:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 november 2010 te [plaats 1] , [gemeente] en Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededaders voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal 138.741 euro verworven en voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders, wisten dat die voorwerpen - middellijk of onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3:
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 november 2010 te [plaats 1] , [gemeente] , en Amsterdam en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen en rechtspersonen, te weten hij, verdachte, en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en [bedrijf 3] en [bedrijf 1] en [bedrijf 4] en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (gewoonte)witwassen (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht), terwijl hij, verdachte, aan die organisatie leiding heeft gegeven.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien
van het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een proeftijd voor de duur van drie jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De onderhavige zaak heeft diepe sporen achtergelaten bij de verdachte. Op alle goederen die de verdachte bezat is inmiddels beslag gelegd door de fiscus.
Hij kan zijn schuldeisers, waaronder de Belastingdienst, niet meer betalen en de schulden lopen alleen maar op. Zeer recent is de echtgenote van de verdachte overleden en sindsdien draagt hij alleen de zorg voor zijn minderjarige kinderen. De verdachte is zijn woning kwijt. Indien aan hem een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, zal hij ook zeker zijn baan verliezen.
Voorts heeft de raadsman verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het tijdsverloop sinds het ten laste gelegde. De overschrijding van de redelijke termijn dient te worden verdisconteerd in de op te leggen straf. Tot slot heeft de raadsman verwezen naar de aanzienlijk lagere straffen die aan
de inmiddels onherroepelijk veroordeelde medeverdachten [medeverdachte 4] en [naam 17] zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten
en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door grote geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig te verwerven, voorhanden te hebben en over te maken dan wel fysiek te vervoeren naar het buitenland. Door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, wordt de integriteit van het financiële verkeer aangetast. De verdachte en zijn medeverdachten dreven diverse ondernemingen die onderling een nauwe verwevenheid kenden en samen een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband vormden dat zich systematisch richtte op het plegen van dit witwassen. De verdachte heeft leidinggegeven aan deze criminele organisatie.
Daarnaast heeft de verdachte feitelijk leiding gegeven aan valsheid in geschrifte, gepleegd door [bedrijf 1] Door het (doen laten) opnemen van valse urenbriefjes in de bedrijfsadministratie van deze vennootschap heeft de verdachte het vertrouwen geschaad dat in het algemeen in het economisch en financieel verkeer moet kunnen worden gesteld in het gebruik van bedrijfsadministraties. Juist doordat de verdachte de leiding had over [bedrijf 1] , was het voor hem vanuit die positie mogelijk deze valse urenbriefjes ter tekening aan opdrachtgevers aan te bieden en in de bedrijfsadministratie op te (doen laten) nemen. Dit valt de verdachte zwaar aan te rekenen.
In het voordeel van de verdachte heeft het hof in sterke mate rekening gehouden met de grote verwevenheid van het bewezen verklaarde met het door hem en zijn medeverdachten overtreden van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen. Ter terechtzitting in hoger beroep is aannemelijk geworden dat die overtreding inmiddels bestuursrechtelijk is afgedaan middels fiscale naheffingen, navorderingen en boetes waarna invorderingsmaatregelen zijn getroffen. Ook heeft het hof in het voordeel van de verdachte rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de echtgenote van de verdachte recent is overleden. De verdachte is op dit moment als enige belast met de zorg voor en de opvoeding van zijn twee minderjarige kinderen. Zij zijn volledig op hem aangewezen.
Gelet op het vorengaande ziet het hof aanleiding af te wijken van de door de rechtbank in eerste aanleg opgelegde straf en de straf zoals door de advocaat-generaal geëist.
Het hof stelt tot slot vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg geldt dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaren na de aanvang van die termijn, behoudens bijzondere omstandigheden. De bedoelde termijn is in dit geval aangevangen na de doorzoeking van het kantoorpand aan [adres 2] te [plaats 1] op 3 november 2010. De rechtbank heeft op 17 juni 2014 uitspraak gedaan. Aldus heeft de procedure in eerste aanleg in totaal drie jaar en ruim zeven maanden in beslag genomen.
Voor de berechting van de zaak in hoger beroep geldt dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel, eveneens behoudens bijzondere omstandigheden. De bedoelde termijn in hoger beroep is aangevangen op 23 juni 2014, de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld, en het hof doet op 3 mei 2017 uitspraak. Aldus heeft de hoger beroepsprocedure in totaal twee jaren en ruim tien maanden in beslag genomen.
Het hof acht de duur van zowel de strafprocedure in eerste aanleg als in hoger beroep onredelijk, in het bijzonder in aanmerking genomen dat op 13 april 2016 de inhoudelijke behandeling van de zaak vanwege onvoldoende zittingsruimte geen doorgang kon vinden en deze behandeling vervolgens pas, zonder aanwijsbare reden, ruim een jaar later op 19 april 2017 heeft plaatsgevonden. Deze schendingen zullen worden verdisconteerd in de op te leggen straffen.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden in combinatie met een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden. De geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, het lange tijdsverloop sinds het ten laste gelegde en het bepaalde in artikel 63 Sr vormen echter aanleiding de gevangenisstraf in duur te beperken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 51, 57, 63, 140, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg gegeven (partiële) vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde, voor zover die tenlastelegging ziet op het urenbriefje onder 7 (inclusief ad. 7).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. S. Clement en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 mei 2017.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.