ECLI:NL:GHAMS:2017:1831

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2017
Publicatiedatum
18 mei 2017
Zaaknummer
23-003724-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met vervanging van overweging m.b.t. ontvankelijkheid openbaar ministerie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 september 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1983, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar heeft een overweging met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie vervangen. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen, met aftrek van voorarrest. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de verdachte een strafbeschikking had moeten krijgen. Het hof heeft dit verweer verworpen en geoordeeld dat het openbaar ministerie niet in strijd heeft gehandeld met het verbod van willekeur. Het hof oordeelde dat de richtlijnen voor het openbaar ministerie niet dwingend zijn en dat de officier van justitie de keuze heeft om voor rechterlijke afdoening te kiezen. De verdachte had tijdens zijn verhoor bij de politie de winkeldiefstal bekend en had aangegeven open te staan voor een snelle afdoening. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de vervangende overweging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003724-16
datum uitspraak: 12 april 2017
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 22 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-702695-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde overeenkomstig het vonnis van de politierechter zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee dagen met aftrek van voorarrest.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de in het vonnis op pagina 4 onder 2 weergegeven overweging met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie vervangt door de hierna volgende overweging.
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotitie bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie tot de vervolging van de verdachte had kunnen overgaan, omdat de verdachte een strafbeschikking had moeten worden aangeboden. Door de verdachte desondanks in strijd met de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2015A004) en de Richtlijn voor strafvordering (winkel)diefstal/verduistering al dan niet met geweld (2016R015) te dagvaarden op een snelrechtzitting en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te eisen is de verdere vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur en dient niet-ontvankelijkheid te volgen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte en overweegt daartoe als volgt. Aan het verweer ligt de opvatting ten grondslag dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging in het geval tot dagvaarding is overgegaan terwijl de Aanwijzing OM-strafbeschikking en de Richtlijn voornoemd het uitvaardigen van een strafbeschikking voorschrijven. Voor zover deze opvatting mocht inhouden dat de Richtlijn het openbaar ministerie geen ruimte zou laten af te wijken van een door die Richtlijn geïndiceerde afdoening, is die opvatting onjuist. Immers de Aanwijzing en Richtlijnen voor het openbaar ministerie zijn niet dwingend voorgeschreven. De OM-afdoening valt – als vorm van vervolging – onder het opportuniteitsbeginsel (art. 167 Sv) en de officier van justitie heeft in alle gevallen de keuze om te kiezen voor rechterlijke in plaats van buitengerechtelijke afdoening. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het verhoor van de verdachte tegenover de politie (proces-verbaalnummer PL1300-2016204771-5 van 21 september 2016 blad 08 e.v., in bijzijn van de raadsman afgenomen en door de verdachte ondertekend) waarin de verdachte de winkeldiefstal bekent en de verdachte de vraag (blad 12) of hij openstaat voor Super Snel Recht beantwoordt met “ja”.
Op de volgende vraag: “Wilt u verder nog iets verklaren of zeggen?” antwoordt de verdachte:
“Ik heb niets te zeggen. Ik heb een fout gemaakt….”
De verdachte merkt hierna niets op over de enige voor hem gewenste beslissing door het openbaar ministerie.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie niet in strijd heeft gehandeld met het verbod van willekeur en wordt het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verworpen, wat er ook van zij dat het aanbieden van een strafbeschikking in de onderhavige zaak een redelijke vorm van afdoening zou zijn geweest.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.M.H.P. Houben, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van S.E.F. Rahimbaks, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2017.