ECLI:NL:GHAMS:2017:1910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
24 mei 2017
Zaaknummer
23-003654-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op Koninginnedag met letsel als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 april 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft openlijke geweldpleging die plaatsvond op 30 april 2012, tijdens Koninginnedag, op een terras bij restaurant [naam 1] in Amsterdam. De verdachten, [verdachte] en [medeverdachte], werden beschuldigd van het slaan en steken van meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De tenlastelegging omvatte geweld met een bierpul en een mes. Het hof heeft vastgesteld dat de camerabeelden slechts een deel van de gebeurtenissen weergeven, maar dat de verklaringen van getuigen en slachtoffers voldoende bewijs boden voor de openlijke geweldpleging. Het hof oordeelde dat de verdachten actief en agressief optraden, terwijl omstanders probeerden het conflict te sussen. De verdachten werden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Het hof benadrukte de ernst van het geweld en de gevolgen voor de slachtoffers, die blijvende letsels hadden opgelopen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003654-16
datum uitspraak: 19 april 2017
TEGENSPRAAK (bepaaldelijk gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-706043-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1].

Omvang van het hoger beroep

Blijkens de appelakte van 3 oktober 2016 is het hoger beroep beperkt tot de veroordeling ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 april 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – aan de verdachte ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 30 april 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen,
op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten op het terras behorend bij restaurant [naam 1] ([adres 2]) en/of op of aan de openbare weg, Oudezijds Voorburgwal, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit
- het een of meermalen met een bierpul, in elk geval een hard voorwerp en/of met de hand(en) en/of met de vuist(en) slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- het een of meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steken en/of snijden in de schouder(s) en/of rug, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] en/of in de hals en/of nek, in elk geval in het lichaam, van [slachtoffer 2] en/of in de rug, in elk geval in het lichaam, van [slachtoffer 3].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat de tenlastelegging is gewijzigd. Het hof komt daarnaast tot een andere bewezenverklaring.

Bewijsoverwegingen

Het hof merkt allereerst op dat de beschikbare camerabeelden, die zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep zijn afgespeeld, slechts een gedeelte weergeven van de gebeurtenissen die zich op 30 april 2012 hebben afgespeeld en waarop de tenlastelegging ziet. Meer in het bijzonder ontbreekt de aanvang van de gebeurtenissen zodat (omdat dat nog niet opgenomen is) niet zichtbaar is dat de verdachte [medeverdachte], in gezelschap van de verdachte [verdachte] – zijn broer – en hun vader aan zijn komen lopen bij het restaurant [naam 1] aan de [adres 2] te Amsterdam. Ook is niet opgenomen dat zij hebben geprobeerd naar binnen te gaan en dat hun de toegang is geweigerd, waarna de verdachte [medeverdachte] tegen de toegangsdeur schopte. Op dat moment zaten op het terras voor het restaurant meerdere personen aan verschillende tafels. Daarnaast zijn gedurende enige ogenblikken geen beelden beschikbaar vanaf het moment dat de confrontatie zich verplaatst van het terras naar een plek enige meters verder op de straat, omdat het enige tijd duurt alvorens de camera een draaiende beweging maakt naar rechtsonder, waarna wederom zicht is op de verdere gebeurtenissen. Het hof kan zich wat die momenten (dus de momenten waarop camerabeelden ontbreken) betreft alleen op basis van de diverse aangiften en getuigenverklaringen een beeld vormen van wat er is gebeurd. Voor de overige momenten zijn de verschillende verklaringen aanvullend op wat te zien is op de camerabeelden. Het hof onderkent in dat verband dat de verklaringen niet volkomen gelijkluidend zijn, maar dat is – gelet op het gegeven dat de confrontatie plotseling gebeurde, slechts enkele seconden duurde en het zeer chaotisch was – ook niet te verwachten.
Het volgende kan worden vastgesteld. Uit de beschikbare opnamen komt, naar het oordeel van het hof, een duidelijk beeld naar voren van beide verdachten ([medeverdachte], hierna de verdachte [medeverdachte] en [verdachte], hierna de verdachte [verdachte]) die ieder voor zich (en soms afwisselend) de confrontatie zoeken en vinden met de personen die op het terras zitten. Het zijn de beide verdachten die daarbij actief en agressief optreden, terwijl de andere aanwezigen proberen het conflict te bezweren (de man in het oranje shirt met nummer 3 erop, en deels ook de vader van beide verdachten), dan wel proberen zich daaraan te onttrekken of elkaar proberen te beschermen. Het laatste valt af te leiden uit het weglopen en/of het maken van afwerende handgebaren. Het geweld komt eenduidig en alleen van beide verdachten. Zo blijkt uit de beelden met tijdstip 22.35.53 dat de verdachte [verdachte], die voor [slachtoffer 1] links van hem staat (terwijl de aandacht van [slachtoffer 1] is gericht op hetgeen zich recht voor hem afspeelt), plotsklaps [slachtoffer 1] een klap geeft tegen zijn hoofd. Kort daarop (22.35.55) is te zien dat de verdachte [verdachte] een slaande beweging maakt in de richting van de overige terrasbezoekers en dat de verdachte [medeverdachte] zich plotsklaps en snel naar voren beweegt richting [slachtoffer 1] waarbij hij de tussen hen in staande terrastafel raakt (waarna de tafel omvalt en de stoep en de straat zichtbaar nat worden) en hij, de verdachte [medeverdachte], duidelijk agressief optreedt richting [slachtoffer 1]. Vervolgens mengt de verdachte [verdachte] zich opnieuw in de schermutseling tussen de verdachte [medeverdachte] en [slachtoffer 1]. De pogingen van de man in het oranje shirt met nummer 3 en de vader van de verdachten de zaak te sussen, blijven zonder resultaat. Daarna (22.36.00) verplaatst de confrontatie zich van het terras op de stoep, naar de rijweg.
Op de beelden met tijdstip 22.36.09 (nadat de camera is meegedraaid) is te zien dat de confrontatie is verplaatst naar het midden van de straat, waarbij de verdachte [medeverdachte] zich agressief blijft gedragen en slaande bewegingen maakt naar de omstanders. Te zien is dat de verdachte [verdachte] zich ook weer probeert te mengen in de confrontatie, maar dat de man met het oranje shirt met nummer 3 hem daarvan weerhoudt.
Uit de camerabeelden komt aldus naar voren dat beide verdachten de confrontatie (eenzijdig) opzoeken en daarbij geweld gebruiken. Deze vaststelling vindt bevestiging in diverse aangiften en verklaringen.
Zo verklaart aangever [slachtoffer 1] (proces-verbaal van aangifte, p. 21-23) dat hij op 30 april 2012 omstreeks 22.30 uur vlakbij de toegangsdeur van restaurant [naam 1] op het terras zat en dat drie mannen voor die deur bleven staan. Nadat een van de drie mannen (het hof begrijpt uit de beschrijving dat dit de verdachte [medeverdachte] is) tegen de deur trapte, stond [slachtoffer 1] op en zei hij “Hé”. [slachtoffer 1] verklaart dat hij direct daarna werd geraakt door een voorwerp op zijn rechterslaap. Vervolgens zag hij dat de man die eerder tegen de deur trapte de tafel met grote kracht omver schopte of duwde. Daarna ontstond een schermutseling. [slachtoffer 1] verklaart voorts dat hij van zijn tafelgenoot [slachtoffer 2] heeft gehoord dat deze man hem heeft geslagen met een bierglas.
Aangever [slachtoffer 2] (proces-verbaal van aangifte, p. 35 - 36) verklaart dat hij op 30 april 2012 op het terras van restaurant [naam 1] zat, toen drie mannen aankwamen, die het restaurant binnen wilden maar niet met hun hond naar binnen mochten. Voorts verklaart [slachtoffer 2] dat de lange man (het hof begrijpt de verdachte [medeverdachte]) nadat [slachtoffer 1] was opgestaan een glas van tafel pakte en [slachtoffer 1] daarmee meteen in zijn gezicht sloeg. [slachtoffer 2] zelf viel op de grond toen de tafel omviel, waarna hij in een flits iets langs zijn gezicht zag. Hij is toen gewond geraakt aan zijn hals.
Getuige [getuige 1] (proces-verbaal van verhoor getuige, p. 74 -76) verklaart dat, op het moment dat [slachtoffer 1] opstond en “Hé” zei, de man die zojuist tegen de deur had geschopt een groot bierglas van tafel pakte en dit met grote kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] sloeg.
Ook de getuige [getuige 2] (proces-verbaal van verhoor getuige, p. 77 - 78) verklaart dat de man die tegen de toegangsdeur van het restaurant had geschopt [slachtoffer 1] – nadat deze “He” zei – een harde klap tegen zijn hoofd gaf. Deze man was in het zwart gekleed en hij was in gezelschap van twee mannen die [getuige 2] omschrijft als een dikke man en een oudere man. [getuige 2] verklaart dat de dikke man (het hof begrijpt uit de beschrijving dat dit de verdachte [verdachte] is) ook begon te vechten met omstanders en dat deze man zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] sloeg.
Getuige [slachtoffer 3] (proces-verbaal van bevindingen, p. 12 - 13) omschrijft drie mannen, die samen op het terras arriveerden. Eén van hen was duidelijk ouder. Van de jongere mannen had één een normaal postuur en was de andere behoorlijk stevig. [slachtoffer 3] herkent de verdachte [verdachte] als de stevige man. Hij verklaart voorts dat deze mannen zonder enige aanleiding begonnen te vechten.
Verbalisant [verbalisant] (proces-verbaal van bevindingen, p. 49) herkent de man die een dreigende houding aanneemt tegenover een aantal personen op het terras ter hoogte van perceel [adres 2] (het hof begrijpt dat hier wordt bedoeld [adres 2], waar restaurant [naam 1] is gevestigd en waar het onderhavige incident zich heeft voorgedaan) als de verdachte [medeverdachte].
De verdachte [medeverdachte] heeft zelf op 30 april 2012 omstreeks 22.45 uur verklaard (proces-verbaal van bevindingen, p. 6 - 7) dat hij kort daarvoor met zijn vader en broer naar binnen wilde bij – zo begrijpt het hof uit de context van die verklaring – restaurant [naam 1], gevestigd in perceel [adres 2], maar dat zij niet naar binnen mochten met de hond.
Op grond van het vorenstaande acht het hof bewezen dat de verdachte [medeverdachte] en de verdachte [verdachte] openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd, waarbij de verdachte [medeverdachte] aangever [slachtoffer 1] met een bierglas tegen zijn hoofd heeft geslagen en de verdachten aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben geslagen.
Als gevolg van het door de verdachten gebruikte geweld heeft [slachtoffer 1] (deels blijvend) letsel opgelopen aan zijn oog, zoals blijk uit de geneeskundige verklaring van [naam 2] en dr. [naam 3], radioloog, van 16 mei 2012 (p. 31 – 32) en uit de aanvullende verklaring van [slachtoffer 1] (aanvullende proces-verbaal, p. 33 - 34). Ook [slachtoffer 2] heeft letsel opgelopen, zoals blijkt uit zijn eigen verklaring (proces-verbaal van aangifte, p. 35 - 36), de medische verklaring van [naam 4], werkzaam bij het VU medisch centrum (p. 37) en het operatieverslag van [naam 5], dat als bijlage is gevoegd bij het voegingsformulier benadeelde partij.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2012 te Amsterdam met een ander op of aan de openbare weg, Oudezijds Voorburgwal, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het met een bierpul en/of met de hand(en) en/of met de vuist(en) slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2].
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met vervangende hechtenis van 4 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De openlijke geweldpleging waaraan de verdachte en zijn broer [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt is een ernstig feit. Het geweld heeft grote, deels permanente, gevolgen gehad voor de slachtoffers, zoals blijkt uit onder meer de toelichting van benadeelde partij [slachtoffer 1] ter terechtzitting in hoger beroep. Bij slachtoffers van dergelijk geweld blijven gevoelens van angst en onzekerheid veelal gedurende lange tijd bestaan. Ook draagt dergelijk in het openbaar gepleegd plotseling geweld bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2017 is de verdachte eerder ter zake van misdrijven veroordeeld.
Gelet op aard en ernst van het feit acht het hof in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend. Het hof dient echter rekening te houden met het aanzienlijke tijdsverloop sinds de pleegdatum, een tijdsverloop dat niet aan de verdachte is toe te rekenen. Naar het oordeel van het hof doet de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf van de maximale duur in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Als gevolg van de openlijke geweldpleging door de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] hebben zowel benadeelde partij [slachtoffer 1] als benadeelde partij [slachtoffer 2] verwondingen opgelopen en schade geleden. Het verweer van de verdediging dat het causaal verband ontbreekt tussen bepaalde handelingen van de verdachten en specifieke verwondingen dan wel schade, verwerpt het hof. Immers, nu uit de beelden en de verklaringen blijkt dat beide verdachte forse klappen uitdelen en voorts mag worden aangenomen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voorafgaande aan de confrontatie met beide verdachten deze verwondingen en schade nog niet hadden opgelopen (niet valt aan te nemen dat zij met deze verwondingen op de avond van Koninginnedag op een terras zijn gaan zitten en in het dossier zijn daartoe ook geen aanwijzingen aan te treffen) gaat het hof ervan uit dat deze verwondingen en schade zijn opgelopen als direct gevolg van de openlijke geweldpleging zoals gepleegd door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte].
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.956. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet‑ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 506. Het hof waardeert de immateriële schade op een bedrag van € 1.000. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 1.506 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Voor het meer gevorderde aan immateriële schade is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 5.165,38. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.914,78. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 5.165,38. De posten ‘oogheelkundige expertise’, ‘kosten [naam 6]’ en kosten [naam 7]’ zijn pro memorie aan de vordering toegevoegd. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de benadeelde partij op de vraag of er nog iets moet gebeuren met de kosten van deze expertise verklaard dat dit aan de rechtsbijstandverzekering is. Gelet hierop gaat het hof uit van het gevorderde schadebedrag en zal het de pro memorie posten buiten beschouwing laten. Anders dan de rechtbank acht het hof de gevorderde inkomstenderving voldoende gespecificeerd. De verdachte is tot vergoeding van de gevorderde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.506,00 (duizend vijfhonderdzes euro) bestaande uit € 506,00 (vijfhonderdzes euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.506,00 (duizend vijfhonderdzes euro) bestaande uit € 506,00 (vijfhonderdzes euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.165,38 (vijfduizend honderdvijfenzestig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 2.165,38 (tweeduizend honderdvijfenzestig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.165,38 (vijfduizend honderdvijfenzestig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 2.165,38 (tweeduizend honderdvijfenzestig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 april 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij
of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Clement , mr. A.M. van Amsterdam en mr. C.M. Degenaar, in tegenwoordigheid van mr. S. Ourahma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 april 2017.
Mr. C.M. Degenaar is buiten staat dit arrest te ondertekenen.