In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 december 2016. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 1996, die is beschuldigd van verkrachting in zijn eigen woning, straatroof en wederspannigheid. De verdachte is momenteel gedetineerd in de Jeugdinrichting Rentray te Lelystad. Tijdens de zittingen op 6 april en 4 mei 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman gehoord.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de vrijheidsbeperkende maatregel aangepast. De rechtbank had eerder een contactverbod opgelegd met het slachtoffer, maar het hof heeft deze maatregel bevestigd en de uitvoerbaarheid ervan onmiddellijk gemaakt. Dit besluit is genomen met inachtneming van de ernst van de verkrachting, de eerdere veroordelingen van de verdachte en de risico's die voortvloeien uit zijn cognitieve beperkingen.
Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, beoordeeld. De verdediging stelde dat de schadevergoeding een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, gezien de latere verkrachting van het slachtoffer. Het hof oordeelde echter dat de schade volledig kan worden toegerekend aan de verkrachting door de verdachte, en dat de behandeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De op te leggen straf en maatregelen zijn gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de maatregel van vervangende jeugddetentie opgelegd voor het geval de verdachte niet aan het contactverbod voldoet.